GELOOF en LEVEN



 HOME

 INHOUD


VOLKSMISSIES VAN DE VLAAMSE REDEMPTORISTEN

Mémoires van pater Paul De Meyer

Gepubliceerd in “Geloof en Leven” ,

Tijdschrift voor Evangelisatie en christelijke Vorming

1998-1999


–1– Missies en Geloofsdagen

–2–

–3–

–4–

–5–

–6–

Sommige mensen met een fris hoofd en die wat notities hebben bijgehouden slagen er in op wat latere leeftijd hun memoires te schrijven.  Pater Paul de Meyer, jarenlang volksmissionaris en predikant,  heeft zich daar in 1991 met succes aan gewaagd, ter intentie van enige familieleden.  In het vierde hoofdstuk van die mémoires heeft hij het over “PREDIKATIE”.  Met zijn toelating laten we dit nu in GELOOF EN LEVEN  “in schuifjes” verschijnen.  Hij begint heel voorzichtig en wat verontschuldigend…


Misschien zal dit hoofdstuk voor sommige lezers of lezeressen een beetje saai en droog uitvallen...  Maar het is mijn werk geweest, heel mijn leven lang.  Het WAS mijn leven!  Ik heb het dan ook altijd graag gedaan.  Sommige keren met meer succes dan een andere keer.  En in de ene periode ook meer succes dan in een andere…  Maar ja, voor eigen succes hoeft men het niet te doen.  Heeft men ons toch altijd voorgehouden!


Heel wat confraters zijn naar vreemde missielanden getrokken.  Van ons jaar waren dat er 5 op de 10.  Ikzelf heb daar nooit aan gedacht.  Nu, na al die jaren predikatie op parochies, in onderwijsinstellingen en bij ziekentriduums… denk ik wel dat ik mijn taak behoorlijk heb vervuld.

Ik kan alles indelen in drie categorieën:  Missies en geloofsdagen, retraites aan jeugd en religieuzen en tenslotte de ziekentriduums (vooral in Banneux).  Deze activiteiten lopen - qua opvolging van data - door elkaar.  Maar dat zal de eenheid niet veel schaden.


I.  MISSIES en GELOOFSDAGEN


Eigenlijk dekken deze woorden dezelfde lading:

buitengewone predikatie-dagen op parochies.  Bij het woordje “Missie” denkt men onwillekeurig terug aan de “donderpredikanten”, waarmee dan in één woord de Redemptoristen zijn genoemd.  Maar eerlijkheidshalve moeten we erkennen dat ook andere congregaties daarin zeer sterk stonden en dat de Kapucijnen b.v. daarin rijkelijk hun pluimen hebben verdiend…


Rond de jaren 1960 is daar bij ons verandering in gekomen.

Vooral de jongere paters voelden aan dat het zo niet kon verdergaan.  De ruime verspreiding van de televisie zorgde er overigens voor dat de mensen niet meer “in massa” naar de avondpredikatie te krijgen waren.  Neem b.v. simpelweg het programma “Schipper naast Mathilde”.  Je lacht?  En toch is het zo.  Op die avonden moest men “geen stoelen bijslepen”.  En toen later grote voetbalmatchen op woensdagavond werden uitgezonden, wisten we dat we dan geen “serieus” sermoen moesten plannen.  Of zagen we zelf te graag voetbal op T.V.?

Toch was er meer aan de hand dan dat.  De oude stijl had afgedaan!  Tussen het “gewone volk” zaten ook heel wat intellectuelen, die wèl gelovig waren, maar daarom niet minder kritisch.


Dat men in die missies nogal veel op het hart en het gemoed werkte, zullen ook de nu oudere predikanten - en ik moet mij daar met mijn 68 jaar (1991) er wel bij rekenen – niet ontkennen.  De methode was: de eeuwige waarheden sterk naar voor brengen, zodat de gewetens wakker geschud werden, wat dan uitliep op een storm naar de biechtstoel.  Laat nu het verwijt, dat daar heel wat scrupulositeit werd gevoed, waar zijn, even duidelijk is dat er na zo’n missie heel wat mensen meer opgelucht en gelukkiger konden leven.  De cultuur van het hart en het geweten moest niet noodzakelijk uitlopen op een versmalling van het geweten.  Er waren ook “sermoenen”  die heel zalvend en bemoedigend werken.  Heel de levenshouding werd eens onder de loupe genomen, en dat had dikwijls ook heilzame effecten.


Men beweert wel eens dat zo’n dagen tenslotte alleen maar strovuur-effecten bereikten…  Ik zou zoiets niet durven beweren.  Wellicht betekenden voor velen zo’n dagen alleen maar een opflakkering voor hun geloofspraktijken – minstens in schijn – voor vele anderen waren zulke dagen zeer vruchtbaar aan levensverdieping en - waarom niet? – aan levensvreugde.


Ik heb nog een tijdje de “oude missies” meegemaakt – ik was er toch zelf ook de vrucht van in de Missie van Haaltert! – maar heb ook flink “mijn streng getrokken” bij het vernieuwde sisteem.  Wat was er beter?  Ik denk dat beide sistemen elk in hun tijd op hun plaats waren.  Alleen heeft men misschien ’n beetje lang gewacht om met het vernieuwde sisteem naar voor te komen…

Alles samen heb ik zo’n 63 Missies en geloofsdagen meegemaakt.


VOLKSMISSIES VAN DE REDEMPTORISTEN (2)

Paul De Meyer

Missiepredikant: eerste aanzet

Het lijkt misschien wat ver gezocht, maar de eerste aanzet voor mij om missiepredikant te worden, werd gegeven op een "Missie" zelf.  Zo'n volksmissie op eigen parochie waar je misdienaar was.  Wie moest er immers de kaarsen aansteken?  Wie moest er voor zorgen dat er wierook was?  Wie moest helpen stoelen aansleuren ?  En dan natuurlijk ook vooraan zitten in het kerkkoor, het voorste deel van de kerk, voor die soms duizendkoppige menigte!  Zelfs de sermoenen "Kinderen niet toegelaten" werden voor hen door de vingers gekeken.  Of ze er veel van verstonden was een andere zaak.  Maar de sfeer, de waardigheid waarmee de predikant naar de preekstoel ging, het luid meegezongen "Wij willen GOD in onze woning" of "De rode roos van JEZUS' hartewonde".  En dan de stilte.  En op het einde van het sermoen het trage luiden van de 'zondaarsklok'.


Als de paters de zieken moesten gaan bezoeken om hun 'biecht te horen' en de h. communie te brengen: wie kon hen beter de weg aanwijzen doorheen de straten en de velden?  Natuurlijk kon je dan niet de hele weg over het 'schoon weer klappen'… "Manneke, wa ga-de-gij later worden?".  Zo'n vraag kon je eigenlijk wel verwachten.  Maar toch kwam het antwoord maar aarzelend: "Kleermaker", of "champetter" of "schoolmeester" of "met ne foorwagen heel de wereld rondrijden"…  Daar moest die pater nu  echt om lachen.  "En heb-de-gij er nog nooit aan gedacht om pater te worden?"  Weer aarzelend: "Eigenlijk niet, pater".  "Hewel manneke, ge moet daar eens goed over nadenken".  "Ja, pater".

En de laatste zondag van de missie, vlak na de kruisprocessie die doorheen heel het dorp ging: "Hewel, manneke, heb-de-gij daar nu al eens goed over nagedacht?"  "Ja, pater, diene keer dat ge me dat gevraagd had.  Maar anders toch nog niet."


En als de paters drie-vier weken weg waren, kreeg je een brochuurtje toegestuurd "dat ze in Essen zo'n schoon college hadden en dat je daar zeker gaarne zou zijn.  En kijk eens wat een toren, en voetbalvelden rondom… Jaja, dat zou iets voor jou zijn".

En de onderpastoor kwam er ook eens met vader en moeder over babbelen.  En de mening van de hoofdonderwijzer werd gepolst.  Ja, daar zou wel iets voor te zeggen zijn.  "Maar je moet het natuurlijk zelf weten hé, van ons moet je niet hoor.  Peins er toch nog eens héél goed over na!"


Tweede aanzet: College te Essen

En dat was dan de tweede aanzet: het college van de Paters redemptoristen, in Essen, aan de Nederlandse grens, zo'n 90 km. van huis.  Een internaat voor zo'n 150 "studenten".  Alle leraars waren paters, behalve de turnleraar.

De eerste dagen was het zo wat 'gewoon worden': boeken halen, kaften, het nodige materiaal aanschaffen…  Nog geen sprake van les, nee, eerst drie dagen retraite.  De groten kregen het onderricht in de ontspanningszaal, de 'kleinen' in de studiezaal.  De predikant was altijd een van de beste Redemptoristenpredikanten.  Ook zij die nooit misdienaar geweest waren, kwamen ervan onder de indruk.  En tussendoor vrije tijd, met paternoster en stille gebedsmomenten, of… dromerig aan thuis denken.  Wandelend in de tuin, of een boeiend boek lezen over Pater Constant Lievens of over "het huis van het verloren kind”.  En notabene, in de Goede Week was er nog eens een retraite, met de liturgische diensten.  En dan, na de heel vroege Paaszaterdagdienst, vlug een boterhammeke ingeslikt; en drie kwartier te voet door de brede, zanderige kastanjelanen naar het station, waar onze koffers al met paard en kar waren aangevoerd.


Nu kan je denken: maar wat heeft dat allemaal te maken met die "tweede aanzet" om pater-predikant te worden?  Bij eerste toezien niet zoveel.  Maar van korterbij: alles, of toch bijna alles.  Want zo'n college was geen gewoon college.  Het was een internaat zoals ongeveer alle kloostercongregaties er een hadden.  Men noemde het soms wel eens lachend 'patersfabriekskens'.  Wel stonden de studies voorop en de klassen hadden zeer goede leraars.  En… er moest gewerkt worden in de klas en tijdens de studietijd!

Maar het geestelijk leven had ook zijn rechten.  Elke dag Eucharistieviering en Lofprijzing (kortweg 'lof' genoemd), en op vrijdag de kruisweg, en 's zondags twee missen en zangrepetitie en Vesperdienst en Lof…  Wat konden die zondagen soms saai en vervelend zijn.  Maar dat moest je er maar bijnemen.  Dat was de gang van de internaten toen!  En… achteraf bekeken, vind ik het een prachtige collegetijd!

Het college van Essen had een specialiteit, waarvan ik vermoed dat ze die in heel wat colleges niet hadden of toch niet in die mate.  Elke zondag was er een uur "declamatieles".  Wij hadden het geluk pater Boon te hebben, je weet wel: Jozef Boon die later het heilig Bloedspel leidde in Brugge.  Dat waren topmomenten op een zondag: van "HEER Halewijn", stukken uit Vondels "Lucifer", gedichten G.Gezelle en van Rodenbach; teksten uit "De kleine Johannes" van Frederik van Eeden.  En natuurlijk ook Verschaeve, Streuvels, Timmermans… en "Van een schamel moederke" van Ernest Claes…


En zaterdagnamiddag - als er niet teveel "nota's" waren - werd het laatste lesuur voorgelezen uit een boek.  Spannende boeken, moet ik wel zeggen.  Ik hoor p. Jan van Campenhout nog altijd met smaak voorlezen uit Gerard Walschap (jaja!) en Toon van Biesen uit Vondel en uit "Het geslacht Björndal".  Toon bezat overigens de kunst om Latijnse en zelfs Griekse teksten, nadat we ze uren hadden bestudeerd, voor te dragen op een manier om nooit te vergeten.


Maar topmomenten, waar heel het college naartoe leefde waren wel de toneelopvoeringen.  Daar kwamen altijd veel figuranten aan te pas, vandaar…  Voor de oorlog van 40-44 waren er ook openluchtvoorstellingen bij.  De overdekte gaanderij met haar kantelen op de speelplaats vormde een prachtig podium.  Bussen uit Nederland kwamen daarop af.  Ook in de feestzaal was er een ruim podium voor bv. "En waar de sterre bleef stille staan" van Felix Timmermans, "Het leven, een droom" van Chalderon della Barca of "Barabbas" van Michel de Ghelderode.  Niets echter ging het middeleeuwse spel "Elckerlyck" te boven wanneer het in openlucht werd opgevoerd.  Je mag me geloven: heel wat hoofdrolspelers werden laten héél goede predikanten.

De traditie van het toneel spelen heeft er altijd ingezeten.  Na pater Boon en pater Speeckaert deden andere paters en leken er ook mee verder. Je hebt dat of je hebt dat niet, maar Essen hàd het!


Een flinke stoot tot het vormen van latere predikanten werd gegeven door de opleiding in Essen.  Het klinkt een beetje chauvinistisch misschien.  Ook andere colleges leverden bekwame talenten, en daar zijn heel wat goede predikanten uit gegroeid.

Overigens, wat ze niet voortbrachten aan voordrachtskunst vanuit hun college, werd ruim aangevuld in het studentaat (tijdens de jaren filosofie en theologie) en later nog tijdens het "tweede noviciaat".  Maar dat is voor een volgende keer.



VOLKSMISSIES (3)


door: p. Paul De Meyer cssr


2. TIJDENS HET STUDENTAAT


Na Retorica (het zesde jaar van de latijns-griekse humaniora) volgde voor de “geroepenen” het noviciaat.  Daar kunnen we stilzwijgend overheen gaan, althans wat opleiding tot predikatie betreft.  We mochten niet studeren, geen literaire boeken lezen maar meestal “saaie” lectuur voor wie daar niet al te zeer op afgestemd was.  De conferenties die we elke dag kregen waren ook niet zo daverend boeiend.  Het enige dat onze honger naar predikatie kon aanscherpen waren de gesprekken van de paters die tegenover ons in de refter zaten.  Op regelmatige perioden viel er een klad missionarissen binnen, terug van een of van een serie missies.  Normaal was er elke middag en avond lezing aan tafel, maar die keren werd dat wel een paar dagen over het hoofd gezien.  En dan hoorden we van die enthousiaste verhalen.  “Frèrkes, uw tijd komt ook nog wel”.  Eigenlijk mochten de paters niet spreken met de novicen, maar de novicenmeester keek bij zulke gelegenheden welwillend in zijn bord.


En dan was er nog iets: de conferenties van de “directeur van de heilige Familie”.  Elke maandagavond was er in de kerk samenkomst “voor mannen en jongelingen”, en daar konden soms over de driehonderd aanwezigen zijn.  In Sint Truiden, waar we ons noviciaat deden, viel die samenkomst steeds samen met de avondmeditatie in de bidplaats en de novicenmeester was zo mild en toegevend dat wij de venstertjes die uitgaven op de kerk mochten opzetten.  En die directeurs, wat konden die preken!


Met het “leren preken” werd echter vooral ernst gemaakt tijdens de filosofie- en theologiejaren.  Elke week was er een halfuur “preekoefening” voorzien in de refter, in aanwezigheid van de voltallige communiteit.  Om beurt moesten de theologanten zich wagen aan een uit het hoofd geleerde preek, niet van eigen makelij, maar van een goedgekeurd predikant.  Daarop moest dan kritiek gegeven worden door een paar medestudenten.  Die kritiek viel meestal positief uit, wat de predikant-in-spe dan deed stralen.  Soms gaven ook de paters hun kritiek, en die was meestal correcter en evenwichtiger… maar nooit neerhalend of vernederend.  Wie zei ook weer: “Eén gram waardering is méér waard dan een kilogram kritiek”!  Ook in Leuven werd, na Beauplateau, hetzelfde systeem aangehouden.  En je kon toen al vermoeden wie bij de “beteren” zou behoren.


Eens de theologie voorbij en priester gewijd, werd niemand natuurlijk al dadelijk in volle predikatie gestort.  Een schuchter zondags-homilietje, een preekje in het lof…  Daar hoefde eens stotteren en er niet door geraken nog niet een fataal een “fin de carrière” te betekenen.  Trouwens, ook werd niet iedereen die weg opgestuurd.  Missionarissen in de vreemde en leraars aan het college van Essen hadden wel andere zorgen…


Maar geleidelijk aan moest men toch ook mee.  Ook op missie.  Eerst als “tweede”, voor de lichtere sermoenen.  Veel hing af bij welke “eerste” men terecht kwam.  Was dat een aanmoedigend confrater, dan kon je de toekomst zo zien openbloeien.

(vervolgt)


VOLKSMISSIES (4)



door : p. Paul De Meyer cssr


3. TWEEDE NOVICIAAT


Meestal moest een beginnend predikant, na een paar jaar predikatie, een “tweede noviciaat” doormaken.  Dat had eigenlijk niets meer te zien met de eerste, ascetische vorming van het èchte noviciaat, maar met het ernstig werken aan het opmaken van allerlei sermoenen.  Voor elke gelegenheid iets dat aangepast was.  En natuurlijk: de missiepreken.  Zowel voor de lichtere morgensermoentjes als voor de zware avondpreken.  We hadden voorbeelden genoeg aan uitgetikte schema’s van illustere voorgangers.  Veel eigen inspiratie kwam daar nog niet aan te pas.  We zouden later trouwens inzien dat men “leert preken door zelf te preken”: al doende leert men!


Maar goed, je moest toch een voorraad hebben waaruit je direct kon putten.  Beladen met zo’n aantal preken die we later toch zelden of nooit zouden gebruiken, keerden we naar onze respectievelijke communiteiten terug.  Daar waren ze blij ons na zes maand terug te zien: een nieuwe jonge kracht bij!


4. VERLOOP VAN DE VOLKSMISSIE


1) Voorbereiding

Al of niet voorafgegaan door huisbezoeken, begon de missie ’s zondags in de eucharistievieringen.  Een drietal weken op voorhand was er al wel een volledig weekend gepreekt om de missie door gebed voor te bereiden.  Aan elk huis hing aan een raam ook al een kleine affiche om de mensen erop attent te maken dat “De Grote Missie” begon op die datum…  Vooral hadden de paters de scholen bezocht en drie dagen lang vulden de kinderen na de lessen de straten met een zeer inslaande propagandatocht:

“Vader, moeder, hoort de klokken

die u naar de missie lokken.

Zeg toch niet: ik heb geen tijd, ’t is een tijd van zaligheid.”

Of een variante:

“Vader, moeder, hoort de klokken

die u naar de missie lokken:

‘ morgens, ’s avonds groot sermoen

iedereen heeft dat van doen!”

Het was een plezier om dat te horen en te zien.  Natuurlijk, in de stad kon zoiets niet.  Maar op de buitendorpen!!!  Pater Wassenberg was daarin echt een specialist, en later ook pater Frans Verwimp.

En daarmee stak de vlam er direct in.


2) De preken

Kwestie van de sermoenen: alles was tot in de puntjes geregeld, o.m. wie wàt ging preken.  Op zondagnamiddag nog een “zacht” sermoentje.  Alhoewel, het thema was dan:

“Geld verloren -  iets verloren,

eer verloren - méér verloren,

ziel verloren - al verloren”.

Ikzelf voelde dat nogal tamelijk straf aan en probeerde vanaf de derde missie iets milder te zijn: “De liefde van GOD en de liefde voor GOD”.  Maar dat kwam niet goed over bij mijn “missieoverste”.  “Paul, als ge nog zo preekt is ’t de laatste keer geweest dat ge met mij meegaat” (’t is ook de laatste keer geweest).


Voor de morgenonderrichtingen was er een vrij ruime keuze aan onderwerpen: gebed, barmhartigheid, biecht, naastenliefde, heiligheid, vertrouwen, communie, zielen van het vagevuur…

Maar de avondsermoenen klonken straffer.  Maandagavond was het al direct in de roos: “De dood”.  De avonden daarop: “Laatste oordeel”, “huwelijk” (meer sextum dan huwelijk; kinderen niet toegelaten), “ereboete”, “gelegenheden tot zonde” (k.n.t.).  Op maandag dan weer: “Onze Lieve Vrouw” en ’s anderendaags om te sluiten: “Gij moet volharden, gij kunt volharden, gij zult volharden!!”   Een niet-Westvlaamse predikant wou dat dan nog eens sterk onderlijnen met “’t en zal, ’t en zal, ’t en zal”; de man wist niet dat dit gewoon betekende dat het juist niet zal gebeuren, maar de mensen begrepen wel wat hij wou zeggen.



DE VOLKSMISSIES VAN DE REDEMPTORISTEN (5)


3) Omringende aktiviteiten en vieringen


- Ereboete

Halfweg de eerste week, op donderdagavond was er de preek met 'Ereboete'.  Dat was voor de jongste pater.  Deze ereboete moest wat zalf strijken op hetgeen de zware sermoenen soms een beetje te kras hadden gemaakt.  Daarin was ook verwerkt dat de pastoor "in naam van heel de parochie" om vergiffenis vroeg voor alle zonden.  Sommige pastoors deden dat héél eerlijk en uit ganser harte.  Sommige anderen "declameerden" hun berouw.  Voor de ereboete moest de 'jong' pater een hele constructie opstellen waarop een massa kaarsen werden aangebracht.  Dat bracht mee dat hij heel de dag met latten sjouwde, daarin nagels spijkerde en kaarsen erop aanbracht.  Veel kaarsen.  Soms werden de wieken met een draad verbonden zodat het geheel tegelijkertijd - of zo ongeveer - aanging.  En dan moest je natuurlijk ook nog zorgen dat je bijtijds je sermoen klaar had.

- Maria

Ook het sermoen over O.L.Vrouw was voor “de jongste” (een van onze paters beweert soms al lachend dat hij het nooit veel verder heeft gebracht dan voor onzelievevrouwsbeestje te spelen).  Hij had daarbij de taak om samen met de meisjes van het zesde leerjaar een Mariahulde op het getouw te zetten.  Gelukkig konden de laten-pyramides van enige dagen tevoren opgesteld worden.  Het was dus enkel kwestie er nieuwe kaarsen op te plaatsen.  Het lied van de meisjes - in het wit gekleed - zongen, was onveranderlijk het lied van pater Jules Vereecken: "Moeder door de hemel ruischt, heerlijk feestgeschal…"  met als keerversje: "Laat uw kind, Maria, niet verloren ga-aan, laat uw kind, Maria, niet verloren gaan".

- Biechtgelegenheid

Geen Missie zonder Biecht !  Heel de week werd er reeds 's morgens tijdens de misvieringen biechtgelegenheid geboden.  Velen maakten daar al vroeg gebruik van.

Maar de grote dag was de laatste zaterdag.  In de voormiddag al een uurtje voor de hardhorigen; maar dan vanaf 14.30u. met drie biechtvaders.  In het begin was het nog kalm.  Maar een uur later zat men al aan te schuiven.   Sommigen maakten daar een 'generale biecht' van, een hele levensrevisie, en dat kon het wel even duren.  Op grote parochies gebeurde het zelfs dat tegen 17 u. nog een paar 'vreemde biechtvaders' kwamen helpen.

In Zonhoven (in 1955, is het warempel al zo lang geleden !) zat voor de avondpreken de grote (!) kerk stampvol : 1300 - 1400 personen; terwijl er in het namiddagsermoen ook al 400 aanwezigen waren.  Geen wonder dat we die zaterdag tot 23.00 u. met 6 priestrs biecht hoorden; enkel rond 18 u. eventjes eruit voorhet avondmaal.

- Kinderzegening

Een dag in de week, in de namiddag, had de "speciale kinderzegening" plaats.  Volle kerk met moeders en schreiende of lawaaimakende kinderen.  De predikant gebruikte als wapen tegen al dat lawaai een grote bel, en tijdens de schaarse momenen van stilte die daarop volgde, kreeg hij de kans om het evangelie voor te lezen van "laat de kidneren tot Mij komen"; daar knoopte hij dan een goed sermoen aan vast over "rijke kinderzegen".

- De "glose"

Ook dit nog: voor ieder groot avondsermoen werd de paternoster gebeden door de pater die op die avond niet "van preek" was.  Die moest da ook de aankondigingen doen voor de volgende dag.  Maar hij moest die aankondigingen inkleden in enkele goeie moppen, waarbij de mensen eens goed konden lachen.  Diep "moppen" getuigden niet steeds va goede smaak, maar vooral in de buitendorpen kwamen velen daarop alleen al af.  En zo volgden ze toch ook de missie.

Moet erbij gezegd worden dat de preken 'kinderen niet toeglaten' ook het meeste volk trok ken?

- Na het sermoen

Na de preek werd dan het 'Tantum ergo' gezongen, de zegen gegeven met het Allerheiligste, vijf Onze Vaders en vijf Weesgegroeten gebeden voor 'de bekering van de zondaars', en bij het verlaten van de kerk werd de zware klok geluid, een kwartier lang, de 'zondaarsklok' zoals men die noemde.  En de buitenmensen die gewoonlijk nog ver moesen gaan: zij bleven heel de tijd gevangen in de stilte.  Zij fluisterden bijna als ze het onder mekaar nog hadden over de inhoud van de preek.  En als ze ver genoeg waren durfde er wel eens iemand de moppen herhalen die tijdens de 'glossa' verteld waren.  En 's anderendaags werd erover nagepraat op het werk en in de café's.

- Kruisprocessie

De kruisprocessie mogen we echt niet vergeten!  Ze ging door op de tweede (= laatste) zondagnamiddag.  Over een 'talrijke massa' gesproken: hier trok - vooral op de buitenparochies - weerkelijk heel de beolking mee achter het versierde 'missiekruis' : een groot kruis, versierd op een draagberrie, en gedragen door zes stoere mannen.  Bidden en zingen, heel de tocht door, om dan te eindigen in de kerk - of waar het kon op de grote markt - met een bemoedigend woord en de 'eed van trouw'.

Een echte triomftocht was dat !  We kunnen het ons nog nauwelijks voorstellen: met moet het meegemaakt hebben !  Maar, het deed deugd.  

Mensenlief, wat voor triomftochten heb ik toen gezien.  Bijzonder is mij de kruisprocessie in Zonhoven in 1955 bijgebleven (we spraken hierboven reeds even over die missie).  De staart van de processie moest nog vertrekken aan de kerk, als de klop - na nochtans een grote omloop - al lang weer terug was en er midden op het kerkhof nog een preek van een halfuur werd gehouden door pater Louis Berghs.

Ach, dat "rijke Roomse leven" !  Zo'n kruisprocessie gaf iets feestelijks.  Het gaf tevens een gevoel van samenkorigheid.  'Wij horen erbij!"  Het leek wel of alle huizen leeggelopen waren om de straten te vullen.  De fanfare trok mee.  En waar er twee fanfares waren, trokken ze allebei mee: om alle discriminatie te vermijden, mochen ze elk om beurt - de wisseling gebeurde halfweg - aan de kop gaan.  Kwestie van er geen concurrentieslag van te maken.



5. DE HUISMISSIE VEROVERT VLAANDEREN


Vanaf 1946, in de naoorlogse jaren, verscheen er een nieuw type missies: de huismissie.  Dat gebeurde onder impuls van de sympathieke pater Jaak Wassenberg.  Het was wel hard labeur.  Overal huis aan huis bezoeken, met kaarten waaraan deelnemerbonnetjes waren toegevoegd.  Op het platteland viel dat nogal mee, maar in steden als Antwerpen en omliggende gemeenten (Wilrijk, Hoboken, Burcht) bleek het een onmogelijke opdracht.  Maar Wassenberg hield stand.  En zijn ploeg ook.  Als ik sommige leden van zijn (predikanten)ploeg hoor vertellen (buiten Lokeren, Gent, Willebroek heb ik het zelf niet meegemaakt), dan hoor je verhalen van heldhaftig pionierswerk.  De 76 huismissies van 1946 tot 1952 liegen er niet om.

Nog een zestal jaar zal deze “harde vorm” van volksmissie doorgaan.  Hoed af!

Hoe meer mensen men kon bereiken, des te beter.  Soms werd er niet enkel in de kerk gepreekt, maar op alle mogelijk uithoeken.  In 1957 al telden de missie van Beveren-Waas, naast nog drie huisbezoekende paters, elf predikanten, verspreid over lokalen als een danszaal, een café, een smederij…  Hier heb je nog eens het geduld én het uithoudingsvermogen van pater Wassenberg.


DE VOLKSMISSIES VAN DE REDEMPTORISTEN (Slot)



door: Paul De Meyer cssr


VI

DE HUISMISSIE

VEROVERT VLAANDEREN


Vanaf 1946, in de naoorlogse jaren, verscheen er een nieuw type missies: de huismissie.  Dat gebeurde onder impuls van de sympathieke pater Jaak Wassenberg.  Het was wel hard labeur.  Overal huis aan huis bezoeken, met kaarten waaraan deelnemerbonnetjes waren toegevoegd.  Op het platteland viel dat nogal mee, maar in steden als Antwerpen en omliggende gemeenten (Wilrijk, Hoboken, Burcht) bleek het een onmogelijke opdracht.  Maar Wassenberg hield stand.  En zijn ploeg ook.  Als ik sommige leden van zijn (predikanten-) ploeg hoor vertellen (buiten Lokeren, Gent, Willebroek heb ik het zelf niet meegemaakt), dan hoor je verhalen van heldhaftig pionierswerk.  De 76 huismissies van 1946 tot 1952 liegen er niet om.


Nog een zestal jaar zal die “harde vorm” van volksmissie doorgaan.  Hoed af!

Hoe meer mensen men kon bereiken, des te beter.  Soms werd er niet enkel in de kerk gepreekt, maar op alle mogelijk uithoeken.  In 1957 al telden de missie van Beveren-Waas, naast nog drie huisbezoekende paters, elf predikanten, verspreid over lokalen als een danszaal, een café, een smederij…       Hier heb je nog eens het geduld én het uithoudingsvermogen van pater Wassenberg.


V
GELOOFSDAGEN


De “klassieke missie” - al dan niet met huisbezoeken - moest geleidelijk aan plaats ruimen voor een vernieuwde vorm, onder de benaming “Geloofsdagen”.  Niet alleen de naam was nieuw, ook de vorm.  De hele straffe sermoenen werden geweerd.  Eigenlijk werden er ook minder avonden in de kerk gepreekt.  Er werden ‘gespreksavonden’ ingericht, “Ten huize van…”  Meestal in zes, zeven gezinnen tegelijk, waarbij dan ook de parochiepriesters werden betrokken, of al eens een priester uit een naburige parochie.  Meestal waren er zo’n 15-20 personen per groep aanwezig.  Als er maar vier of vijf waren, vormde dat een grote handicap voor de gespreksleider én voor de aanwezigen.  Het kon ook in een café doorgaan.  Meestal begon de gespreksleider met een kort gebed, een niet al te lange inleiding, en dan werd de groep in kleinere groepjes ingedeeld.  Daar werd de zaak nog eens besproken en naar vragen gezocht die dan aan de gespreksleider werden voorgelegd.  Over het algemeen vlotte dat goed.  Maar ’t was genoeg dat er één ‘ambetanterik’ tussen zag die dan altijd op ’t zelfde been zat te knagen, om heel de avond om zeep te helpen  Pater De Moor had dat eens aan de hand, en na veel wringen en kuchen zei ‘Moorke’: “Mijne vriend, ga ne keer naar huis, lees eens heel het hoofdstuk 6 van Johannes, en kom dan terug, dan kunnen we ‘klappen’.


Er was in de zaal ook een namiddag voorzien voor gepensioneerden.  Ook een bijeenkomst voor jonge gezinnen.  Eén of twee avonden voor de jeugd en een avond voor jeugd en ouders samen.  Dat leidde vaak tot heel vruchtbare gesprekken.


Eén van de hoofdpromotoren van de Geloofsdagen was pater De Maeseneer.  Hij heeft het in elk geval vaste vorm gegeven.


De oudere predikanten voelden zich daardoor geleidelijk uitgerangeerd.  Er werden nog wel klassieke missies (of ‘Heilige Zending’) gehouden, maar stilaan werden het uitsluitend “Geloofsdagen”.  Daardoor werd wel niet meer ‘de massa’ bereikt; die tijd was trouwens toch al voorbij, gedeeltelijk ook door de opkomst van de televisie. Maar de vorming ging dieper.  En er bleef eveneens een nawerking.  De “Missieconferentie” die vroeger in handen was van de grote tenoren, werd stilaan een kleinere groep welke regelmatig samenkwam.  Ook de concurrentiesfeer tussen de verschillende orden en congregaties ging voorbij, wellicht juist door het feit dat steeds meer predikanten afhaakten en men wel was aangewezen op franciscanen, Montfortanen, Passionisten…


Het was niet meer heel de parochie die in beweging kwam.  Het begon zich meer en meer te beperken tot groepen, waarbij dan ook beroep werd gedaan op de verantwoordelijkheid van de leken.


Maar… ook aan de formule “Geloofsdagen” kwam er een einde, rond de jaren 1987 - ’88.  Gebrek aan predikanten-begeleiders?  Dat vooral.  Maar ook ‘Het einde van het conventionele christendom’ (Dr. W.H. Van de Pol).