GELOOF en LEVEN



 HOME

 INHOUD

GELOOF en LEVEN


HET HOPLAND

- 1 Vóór de Redemptoristen  
- 2 Tweede kerk en activiteiten
- 3 De derde kerk
- 4 Slot. P. Cuyle en p. Kennis

NOTA OVER HET HOPLAND (1)
(Redemptoristenklooster te Antwerpen 1857- 2003)

Ben Van Vossel cssr

“Hopland” is een straat in Antwerpen, niet zover van de vogelmarkt. Het woord komt waarschijnlijk van ‘het hoppeland’: de wijk leverde in de oude tijden de hop aan de Antwerpse brouwerijen.  In deze ‘nota’ staat “Het Hopland” voor de residentie -  later het klooster en de kerk -  van de Redemptoristen en alles wat van daaruit georganiseerd en ondernomen werd. Het Redemptoristenklooster werd pas opgericht in 1857, na de cssr-kloosters van Doornik, Luik, Sint-Truiden, Bergen en Brussel, terwijl de Belgische Redemptoristen ondertussen ook al uitgezwermd waren naar Engeland en Amerika (Vice-Provincie van Baltimore).

Zoals we in vorig nummer meedeelden werd de kerk gesloten op 27 april 2003 en ook het klooster werd van de hand gedaan. We kunnen er niet onderuit om aan de geschiedenis van “Het Hopland” minstens enige artikels te wijden; er is van daaruit immers een enorme inzet geweest voor de evangelisatie van ons volk door generaties Redemptoristen.

1. Wat voorafging aan de stichting

Alfonsus gaat zijn medebroeders vooraf

De heilige Alfonsus de Liguori, stichter van de Redemptoristen te Napels in Italië, had zonder het te weten zijn volgelingen de weg gewezen naar Antwerpen. Reeds in 1790 werden zijn “Bezoeken aan het heilig Sacrament” er uitgegeven bij drukker Alexander Gebruers “op de Minderbroedersruye in St. Ignatius”. Ook na 1830 werd het nog geregeld herdrukt. In 1821 verschijnt bij drukker Jaak van Merlo de eerste Belgische uitgave van zijn Theologia Moralis in 9 grote boekdelen, waardoor Alfonsus ook vooral bij de clerus bekend werd. Alfonsus wordt zelfs patroon van de “Confrerie der Veertiendaagsche Berechting“ in St.-Jacobskerk die overigens in hun nopjes waren met die herdrukken van de “Bezoeken aan het heilig Sacrament”. Toen de pastoor van St.-Jacob relieken van Alfonsus ten geschenke gaf aan deze Broederschap stelde advocaat Theodore van Lerius aan de raad voor om Alfonsus, die zoveel hield van de Eucharistie, als patroon en beschermer van hun Broederschap te kiezen; dit gebeurde dan ook door de algemene en bijzondere raad in 1842.  Op de eerste zondag van mei werden die relieken na het lof ter verering aan de gelovigen aangeboden en daar was in 1710 door paus Clemens XI een volle aflaat aan toegekend. Kardinaal Sterckx, aartsbisschop van Mechelen kende aflaten toe aan het bidden van de litanie ter ere van Alfonsus (19 juli 1842) en in datzelfde jaar werd een mooi beeld van de hand van Jan-Baptist de Cuyper in de kerk geplaatst, in de kapel van “de bezoeking van Maria”. In het register van de Broederschap werd de naam van ieder lid ingeschreven en men kon die bladzijde zelf laten verluchten met een tekening; zo wordt Alfonsus daar ook 5 keer in weergegeven, onder meer met uitgestrekte armen in aanbidding voor het heilig sacrament. Rond 1850 verschijnen na de “Bezoeken” ook nog andere werken van Alfonsus in Antwerpen: “De Heerlijkheden van Maria”, Noveen van het heilig Hart”, “Noveen ter ere van de heilige Theresia”, de “Ware bruid van Jezus Christus”, het “Gebeden- en Meditatieboek”.  Het kon niet uitblijven of er zouden ook volgelingen van Alfonsus daar ter plekke komen. Een goede gelegenheid was het 100-jarig jubileum van de Sint Jacobskerk in 1851; pastoor Dierckx nodigde de redemptoristen uit om er van 2 tot 10 november 1851 een “missie” te komen prediken. Hoewel er heel wat antigodsdienstige propaganda was nam 2/3 van de bevolking aan de missie deel. De Redemptoristische volksmissionarissen hadden daarmee ook de sympathie van het volk verworven en men vraagt dat ze naar Antwerpen zouden komen. Dit gebeurde pas in 1857. Op 17 juni 1857 begon men met de bouw van de kerk die aan Alfonsus zou worden toegewijd. Toch werd Alfonsus ook nog verder vereerd in de St.-Jacobskerk, dank zij die eenvoudige parochiale Broederschap die de komst van de Redemptoristen, de verspreiding van de werken van Alfonsus en zijn verering, een grote dienst had bewezen.

Het Hopland van de Theresianen

In de kerk van de Redemptoristen (in Hopland te Antwerpen) die op 27 april 2003 gesloten werd bevond zich een gedenkplaat, gegraveerd door meester L. Senten (St.-Jacobsmarkt/Antwerpen) met volgende tekst: “Ter herinnering aan de drie kerken van Hopland. De kapel van de Engelse Theresianen 1 mei 1619 - 1 december 1794. De kerk van de Redemptoristen 1 december 1857 - 11 april 1971. De nieuwe kerk van de Redemptoristen ingewijd door Mgr. J.V. Daem 3 februari 1973”.

In Hopland, op de plaats waar later het Redemptoristenklooster zou gevestigd worden, bestond sedert 1619 inderdaad een Karmelietessenklooster. In de stad werden zij de Theresianen genoemd. We mogen hier tussendoor wel even aanstippen dat Alfonsus heel zijn leven een grote verering had voor de Spaanse stichteres van de hervormde Karmel, Theresia van Avila; ontelbare keren wordt ze in zijn werken geciteerd of wordt naar haar voorbeeld verwezen..

Het boek van Sister Anna Hardman vangt aan met hun eerdere stichting te Antwerpen: “Het eerste klooster van de Engelse Karmelietessen van de Hervorming van de H. Teresa van Avila werd gesticht op 1 mei 1619, te Hopland in Antwerpen. Tijdens de Franse Revolutie werd het klooster overgebracht naar Lanherne in Cornwall, de oudste Karmel in Engeland. In de annalen van Lanherne wordt die Antwerpse stichting wat plechtiger gesitueerd: “Dit klooster werd gesticht onder regering van Jacobus (James) I, koning van Engeland, en Philips III, koning van Spanje, toen de Infante Isabella en Albert, Groothertog van Oostenrijk, de Nederlanden bestuurden. Paulus V was toen paus, en de eerbiedwaardige broeder Dominicus van Jezus en Maria was generaal van de Orde”. Aan Moeder Anna van de Hemelvaart, priorin van het klooster in Hopland vertelde die pater generaal later dat hij de paus nooit voorheen zo tevreden had gezien, als toen hij hem sprak over de Karmelstichting in Hopland.

Bloei en sluiting van de Engelse Karmel

Dat Karmelietessenklooster kwam niet uit de lucht gevallen. Lady Mary Lovel(l), dochter van John Roper, baron van Feynham, was reeds vóór 1603 uitgeweken naar de Nederlanden. Zij droomde ervan een karmel te stichten voor Engelse religieuzen en dacht daarbij speciaal aan katholieke Engelse meisjes die uit hun land verbannen waren.  Haar biechtvader zette haar aan de raad in te winnen van de Provinciaal van de Karmelieten, Thomas van Jezus. Deze ging met die vraag naar Zuster Anna van Jezus, overste van de Karmel van Brussel. Zij duidde dan de eerste zusters aan voor Antwerpen, onder wie zuster Anna van de Hemelvaart, die de eerste priorin werd van het Hopland.

De eerste Eucharistie werd op 1 mei 1619 gevierd in een gehuurd huis in de Hofstraat. Pas het jaar daarop kwam de kleine gemeenschap naar Hopland, in een huis van Emmanuel Ximenez, ridder in de Orde van Sint Steven. Zo was de Karmelietenstichting nu gevestigd tussen de Meir en de Otto Veniusstraat (toen Vuylisstraat), Kolvenierstraat en Hopland. 1 mei zou steeds gevierd worden als de stichtingsdag.

Anna van de Hemelvaart (meisjesnaam Anna Worsley), de eerste priorin, behoorde tot een van de voornaamste aristocratische families van Engeland. Grootvader van moederszijde, Sir Nicolas Hervey, trad op als ambassadeur van koning Hendruk VIII bij keizer Karel V te Gent in 1532. Tijdens het bewind van koningin Elisabeth oordeelde de familie Worsley dat ze haar katholieke overtuiging niet meer vrij kon beleven en ze week uit naar de Nederlanden. De twee dochters, Anna en Elizabeth, verbleven eerst aan het prinselijk hof te Brussel, in dienst van aartshertogin Isabella, Infante van Spanje. Na een preek over het kloosterleven voelde Anna zich geroepen tot een leven van totale toewijding aan de Heer. Zij verliet het hof en trad in in de Karmel van Bergen, waar zij het kloosterkleed ontving op 15 mei 1608, feest van de Hemelvaart en ze kreeg dan ook de nieuwe naam: Anne of the Ascension. Ze werd later subpriorin te Mechelen en dus in 1618 priorin van de nieuwe stichting in Antwerpen. Ze was goed gevormd door de eerste gezelinnen van de heilige Teresa, nl. zuster Anna van Jezus (priorin te Brussel) en zuster Anna van St.-Bartholomeus (priorin van de Rosier te Antwerpen). Spoedig traden nieuwe kandidaten in, o.m. haar zus Elizabeth en in 1642 zelfs een lid van de Engelse koninklijke familie: Anna Somerset, dochter van markies Somerset. Het klooster van de Theresianen was een echt modelklooster: radicale toewijding aan God, strenge kloosterobservantie en tegelijk een grote naastenliefde binnenshuis. Anna van de Hemelvaart overleed op 23 december 1644. Ze werd begraven onder het koor van de kerk; op haar grafsteen staat: “Hier ligt begraven de eerbiedwaardige Moeder Anna van de Hemelvaart, van het adellijk geslacht Worsley in Engeland. Zij was de eerste priorin van het Engelse monasterium te Antwerpen, dat zij bestuurde gedurende 26 jaar. Zij stierf in faam van heiligheid, 56 jaar oud, 36 jaar na haar professie, op 23 december. Tussen 1619 en 1644 heeft Moeder Anna 50 novicen ingekleed.

Ook een tweede karmelietes moeten we toch vermelden, namelijk Mary Wake, zuster “Mary Margeret of the Angels”. Haar familie woonde in de Zwartzustersstraat te Antwerpen. Haar broer, door Pieter Pauwel Rubens Signor Lionello genoemd, had een tapijtenhandel en verzond heel wat schilderijen van Rubens naar Engeland. Rubens (die op de Wapper woonde) zou trouwens de Karmel van Hopland geregeld bezoeken. Mary Wake werd geboren te Antwerpen en gedoopt in de Walburgiskerk op 12 november 1617. 16 jaar was ze toen ze op 10 juni intrad in de Karmel van het Hopland onder de naam van Maria Margaretha van de Engelen. Spoedig bereikte ze een hoge graad van gebedsleven, volmaakte zelfbeheersing en gewetensvolle taakvervulling. Van 1655 tot 1671 was ze er priorin en later nog van 1677 tot haar dood op 21 juni 1678. 38 jaar na haar dood vond men haar lichaam ongedeerd terug in de grafkelder. De bisschop liet een onderzoek instellen door artsen en chirurgen, die een document opstelden. Het lichaam werd met een nieuw habijt gekleed en tentoongesteld in de kapel. De gouverneur van het Zuiderkasteel moest zelfs soldaten inzetten om de grote volkstoeloop ordentelijk te laten verlopen. De kist werd gesloten en opnieuw begraven. Ten tijde van de Franse Revolutie werd ze verborgen en later bijgezet in de crypte van de kathedraal, met de vermelding: R.M. (Reverend Mother) Maria Margarita ab Angelis, obiit 21 juni 1678.

De Antwerpse Engelse Theresianen stichtten kloosters te Brugge, Hoogstraten, Düsseldorf en Neuburg. Met de Franse Revolutie moesten ze het Hopland verlaten en zo vestigden ze dan de eerste Karmel in Engeland te Lanherne in Cornwall.

Tussen 1794 en 1857 werden de gebouwen van het klooster gebruikt als kazerne en opslagplaats. In “De Kronijk” noteerde men: “Op vrijdag 18 mei 1798 ging de publieke verkoping door van het klooster van de Engelse Karmelietessen, gelegen in het Hopland alhier, gebruykt geweest hebbende voor magazijn door de Franschen”.

De Redemptoristen komen aan in de Sinjorenstad

Dat er nog even wat jaren verliepen tussen de vraag om Redemptoristen in 1851 en de eigenlijke start in 1857 had hiermee te maken dat er pas 19 jaar verlopen was sinds de aankomst van de Redemptoristen in België en dat er ondertussen reeds meerdere kloosters opgericht waren zoals we in onze inleiding reeds vermeldden. Toen pater Mauron in 1855 evenwel tot algemeen Overste werd verkozen (Rector Major noemde men dat toen) verlangde hij dat zijn medebroeders spoedig nieuwe stichtingen zouden beginnen in de grote steden omdat daar zoveel “verlaten zielen waren die geestelijke hulp nodig hadden”; hij verzocht dan ook pater Noël, Provinciaal van België, zich erover te bezinnen om in Antwerpen een klooster op te richten.  Pater Jean Looyaard, rector te Boulogne-sur-Mer, werd aangesteld tot overste van het nog te bouwen klooster. Op zoek dus naar een goede locatie. In het Jodenstraatje waren de geldeisen te hoog en zo kwam men tenslotte in Hopland terecht. Het zouden ‘de paters van ’t Hopland’ worden en niet de paters van ‘t Jodenstraatje.   (vervolgt)


    TERUG NAAR INHOUDSOVERZICHT          NAAR TOP       


NOTA OVER HET HOPLAND (2)

naar nota’s van p. Alouis Maris cssr e.a.

De bouw van (de tweede) kerk en klooster

Het begin

150 jaar later (de oude karmel was als zwart goed gekocht en uiteindelijk tot een maalderij geworden) verliep de aankoop door de Redemptoristen zonder grote problemen.  Begin 1857 kon men met de oprichting van het klooster beginnen. Even hield men zich nog wat gedeisd omdat antiklerikale liberalen het land in rep en roer zetten ter gelegenheid van de bespreking rond de “loi de la charité”.  Maar op 16 juni 1857 namen pater Looyaard en pater Juten met nog twee lekenbroeders hun intrek in een eenvoudig burgerhuis dat tot voorlopig klooster zou dienen. ’s Anderendaags reeds begon men met de bouw van de kerk, die op 1 december voor het publiek geopend werd. Het was een voorlopige kerk (met houten pilaren, maar dat was er niet aan te zien). Pater Dechamps, de latere kardinaal-Aartsbisschop van Mechelen was in deze tweede kerk de eerste predikant. Pater Juten zal vanuit deze nieuwe communiteit twee volksdevoties met succes bevorderen: Onze-Lieve-Vrouw van Goede raad en de heilige Anna, de moeder van Maria. Twee devoties waar ook Sint Alfonsus veel van hield.

De kerk kende een ongehoorde toeloop van gelovigen. Bekend waren de wekelijkse vergaderingen van de H. Familie (duizend mannen – tweeduizend vrouwen). De deken van Antwerpen getuigde in aanwezigheid van kardinaal Mercier (1907): “… eerst op het Laatste Oordeel zullen we weten hoeveel goed de H. Familie van Hopland heeft bewerkt.”

Het huidige kloostergebouw dateert van 1884. Het oude Theresianenklooster werd in 1970 gesloopt. Daar staat nu een garage.

Actief over het hele land

Acht weken nadat de kerk was opengesteld begonnen de paters aan hun toendertijd eigen specifiek apostolaat: de volksmissies. De eerste missie die vanuit Antwerpen werd gepreekt vond plaats in Maria-ter-Heide. Na 35 jaar hadden ze er al 1026 gepreekt en 2513 retraites en andere oefeningen, zoals oktaven, aanbiddingen, triduums enz.  Meer dan 110 jaar lang preekten ze in alle hoeken van het Vlaamse land. De laatste missie preekten ze te Bazel-Waas in 1969. Nieuwe apostolaatsvormen hadden de oude verdrongen. Vermelden we de missie die de paters in 1861 preekten in eigen kerk: bij die gelegenheid werd het mooie kruisbeeld ingezegend, dat later nog in het koor van de nieuwe kerk zou hangen, tot aan de sluiting van kerk en klooster in 2003.

Ongelooflijk op hoeveel verschillende domeinen de confraters actief waren, steeds op heel eenvoudige wijze en met aandacht voor de kleinen en ‘onbelangrijken’.

Tijdens de wereldoorlogen waren verscheidene confraters legeraalmoezenier; sommigen bleven dat ook daarna. P. Maur. De Meulemeester getuigt hoe tijdens de eerste wereldoorlog (1914/18) door preken en allerlei godsdienstige activiteiten de Redemptoristen van het Hopland de mensen bemoedigden en troostten. De feestzaal van de Genootschappen werd ingericht als verpleegkundige opvangstgelegenheid voor gekwetste soldaten. Ook een spijtige gebeurtenis vermeldt hij: pater rector Urbaan Van Eygen werd door de Duitsers aangehouden en tot 5 jaar dwangarbeid veroordeeld omdat hij zogezegd jongens zou hebben aangezet om naar het front te vertrekken. In 1918 kwam hij vrij maar zijn gezondheid was definitief geknakt; hij overleed te Heist op 7 November 1921. Zijn relaas van 75 jaar Hopland besluit p. De Meulemeester met volgende cijfers: in 1931 werden 159 missies en andere oefeningen gepreekt door de Antwerpse Paters; in de kerk van het Hopland werden 42000 communies uitgereikt en 1825 leden maakten deel uit van de verscheidene Genootschappen.

Actief ter plaatse

Uiteraard verzorgden de paters en broeders alle goddelijke diensten. Er was elke dag biechtgelegenheid de hele dag door. Er stonden 8 biechtstoelen die op de vooravond van de grote feestdagen alle acht bezet waren.

In de kerk werden niet minder dan 5 genootschappen opgericht die we hier even ter sprake brengen.

1. In mei 1858 stichtte men een afdeling van de Aartsbroederschap van de reeds vermelde “Heilige Familie voor mannen”. Ze begonnen met 160 leden; in latere jaren waren ze soms met 800 en meer. Ze kwamen uit heel Groot-Antwerpen en behoorden tot alle maatschappelijke standen. Ze vergaderden elke maandag van 20.00 tot 21.00 uur, baden het rozenhoedje, kregen een conferentie en de zegen met het Allerheiligste Sacrament.

2. In 1859 werd het “Genootschap van de Christelijke moeders” gesticht voor Franssprekenden. De Antwerpse burgerij was in die tijd nog fel verfranst. De leden vergaderden ééns per maand.

3. Eveneens in 1859 werd een afdeling van de “Heilige Familie voor vrouwen en meisjes” gesticht. Ze vergaderden elke maandag van 17.00 tot 18.00 uur. De vergadering verliep zoals deze voor de mannen. Ooit waren ze duizend in getal.

4. In 1871 werd nog een afdeling van de “Heilige Familie voor jongelingen” gesticht. Dezen vergaderden elke zondagnamiddag en kregen, na sermoen en lof, gelegenheid tot ontspanning ens pel. Een groep organiseerde jaarlijks toneel- en muziekavonden.

Het impact van de H.Familiebeweging kunnen we echt niet overschatten. Een paar uiterlijke aanwijzingen willen we hier inlassen: in 1909 zong kardinaal Mercier, omringd door mgr. Schelfaut, bisschop van Roseau en mgr. Meeuwissen, apostolisch-vicaris van Suriname, het plechtige ‘Te Deum’ op het jubileum van de vrouwensectie van de H.Familie. In 1912 presideerde kardinaal-aartsbisschop Mgr. Van Roey een H.-Familiecongres in het Hopland waaraan veel geestelijken en leiders van de verscheidene afdelingen uit het aartsbisdom deelnamen. In zijn toespraak maakte de kardinaal alusie op het feit dat het genootschap bijna zeventig jaar bestond en hoopte hij dat het steeds jong en sterk zou voortbestaan ‘tot redding van ons volk’.

5. In 1895 werd het “Werk van de soldatenmis” opgericht. Alle soldaten van het Antwerpse garnizoen werden uitgenodigd om toe te treden. En ze kwamen! De eerste soldatenmis werd bijgewoond door 100 soldaten. Twee jaar later kwamen er al meer dan duizend! Met Pasen communiceerden er 2000! Na twee jaar waren 5500 jonge rekruten ingeschreven. P. Maurice De Meulemeester noteert: “Hoe indrukwekkend die mis door soldaten gezongen, door soldaten gediend, met het aangrijpend klaroengeschal dat Christus Koning begroet onder de consecratie! Bij het naamfeest van de koning waren 1500 soldaten toegestroomd; als één man vielen ze op de knieën toen de kardinaal voor hen verscheen, en deze was zo ontroerd dat hij verklaarde: ‘Deze dag is de schoonste van mijn bisschoppelijke loopbaan’.”

De kerk van het Hopland bleef echter een devotiekerk, zoals ze dat ook van bij de aanvang was. In het begin van haar bestaan kwamen er al twee volksdevoties tot bloei: Onze-Lieve-Vrouw van goede Raad en Sint-Anna. Deze devoties werden later verdrongen door de devotie tot Onze-Lieve-Vrouw van Altijddurende Bijstand. Deze devotie zou tot in de latere jaren nog dagelijks personen tot zich trekken.

We mogen zeker niet de eredienst van Sint-Gerardus Majella vergeten, die in april 1893 werd ingesteld naar aanleiding van zijn Zaligverklaring. Jarenlang kwam rijk en arm elke maandagmorgen te 6.30 u. en 8.00 uur naar de mis - telkens een volle kerk - om de voorspraak van de geliefde volksheilige in te roepen voor alle noden. De armen vaarden er goed bij: er waren jaren dat er meer dan 8000 broden voor hen werden geofferd.

Wat bleef van dit alles over?

De soldatenmis hield op te bestaan kort na de eerste wereldoorlog (1914-1918), toen de soldaten wekelijks verlof kregen. De andere genootschappen verdwenen stilaan tijdens de jaren 1960/70. Alleen de “Mères Chrétiennes” (Christelijke Moeders) bleven verder bestaan en ook natuurlijk de devoties tot Onze-Lieve-Vrouw van Altijddurende Bijstand en de H.Gerardus.

Daar het traditionele apostolaat (Volksmissies) door de tijdsomstandigheden grotendeels wegviel, hebben sommige paters zich op een ander apostolaatdomein begeven. Pater Cuyle stichtte voor de Antwerpse straatjeugd de “Jongensclub De Grijze Kat”, anderen leidden voor de Kongolese zeelui die aanmeerden de “Vriendenkring van Zaïrezen” in de Rodestraat; een paar anderen werden pastoor, een in de Jacobskerk en een in de kerk van Sint-Willibrordus te Berchem, anderen bewezen diensten op parochies tijdens het weekend, nog anderen zetten zich in voor schoolcatechese; tussendoor waren sommigen ook aalmoezenier van de zeescouts, turnvereniging, Amerikaanse parochie…

 

  EINDE ARTIKEL

    TERUG NAAR INHOUDSOVERZICHT          NAAR TOP       


NOTA OVER HET HOPLAND (3)

naar nota’s van p. Alouis Maris cssr e.a.

De derde kerk

Toen het klooster en vooral de kerk aan grote en noodzakelijke herstellingen toe waren, besloot men een nieuwe kerk te bouwen en het klooster te renoveren. Dit laatste lag niet direct voor de hand. In 1972 zou ons “Hopland” immers ‘totaal’ verkocht worden aan de Firma Peeters. Vraag was dan waar de paters en broeders intussen heen zouden trekken. Eerst werd gedacht aan Ekeren, ook aan Merksem werd gedacht. Uiteindelijk kwam men tot het besluit dat men best een bestaand stuk van onze eigendom kon behouden. Het klooster werd grondig vernieuwd  en een kleinere, moderne kerk werd op de vroegere binnenplaats gebouwd.

De firma Peeters bouwde ondertussen de Parking Inno maar bood aan het klooster een doorgang aan vanuit de Otto Veniusstraat naar zijn Parking (600 auto’s) die onder het koor van de kerk doorliep, en een ruimte voor de redemptoristen voor 4 à 5 auto’s die ons verbond met de gang in de kelder. Daarvoor schonk hij ons een stuk tuin terug, met brandladder als reddings-tram voor de Inno. Gelukkig maar, want anders hadden we tegen een hoge muur zitten aankijken vanuit onze refter. Deze refter was trouwens nieuw en luchtig.  Ook de keuken was nieuw en bereikbaar vanuit de tweede poort (rechts), door wat vroeger onze enige garage was èn opslagplaats voor o.m. de vuilnisbakken, de bromfiets van p. Debeir en een paar fietsen. Daarlangs zou na de dood van ‘Lowie’ ook het middagmaal van Inno worden aangebracht.

Tijdens de verbouwingen logeerden de paters Baetslé en Frans Vos en broeder-koster Theophilus (van de Nederlandse Provincie) in een leegstaand magazijn recht tegenover ons; daar gingen ook de zondagsdiensten door in een benedenzaal die 250 personen kan bevatten. Het was er een stemmige sfeer. Er was ook een kleine sacristie vlak naast die kapel, waar op een klein verhoog het altaar werd geplaatst.

Op 3 februari 1973 echter werd de nieuwe kerk ingewijd door Mgr. Daem, bisschop van Antwerpen (na lange tijd had Antwerpen inderdaad weer een eigen bisschop). Hij werd daarbij geassisteerd door de paters Albert van den Broeck (provinciaal), Paul De Meyer (rector) en de confraters van het Hopland.

In de kranten (DS, NB, HB Antw.Stad van Maandag 5 februari 1973) verscheen volgend verslag:

“De plechtige wijding van de nieuwe kerk der paters Redemptoristen (Hopland 47) vond plaats onder een overrompelende belangstelling. Naar schatting waren twee of driemaal zoveel personen aanwezig, als het aantal beschikbare stoelen (250). Onder de aanwezigen bevonden zich de schepenen Mej. Mia Van Cauwelaert en Jos Posson, senator A.Sledsens, architekt Stijnen en tal van prominenten die in hun jeugdjaren lid zijn geweest van de toen zeer bloeiende Congregatie der H.Familie, die bij de Paters Redemptoristen was gevestigd. Slechts met moeite kon de stoet der geestelijken zich een weg banen door de opeengepakte menigte, om het altaar te bereiken waar - na het zingen van het intredelied - de wijding werd verricht door de bisschop van Antwerpen Mgr. Daem. Daarop volgde de eucharistieviering. Pater Provinciaal Van Den Broeck, rector De Meyer, pastoor-deken Lambrechts en pastoor Mertens van de parochiale St.-Jacobskerk maakten deel uit van de 9 concelebranten.

De plechtigheid werd opgeluisterd door een sterk bezet koor van het O.-L.-Vrouwkollege, dat onmiddellijk na de wijding grote indruk maakte, met het prachtig, Gregoriaans gezongen, “Salve Regina”, ter ere van O.-L.-Vrouw van Altijddurende Bijstand, die sedert meer dan een eeuw in deze kerk wordt vereerd.

De nieuwe icoon is zeer mooi. Ze werd uitgevoerd door een van de paters (Carremans), naar het origineel dat zich in Duitsland bevindt. In zijn homilie legde Mgr. Daem de nadruk op de sfeer die in het nieuwe kerkgebouw wordt opgeroepen en die er een echte gebedskerk van maakt, een oase van stilte midden het rumoer en de jacht van het leven.

Na de kerkelijke plechtigheid werd tijdens een receptie in het klooster gelegenheid geboden aan vele jeugdvrienden om er elkaar opnieuw te ontmoeten.

Alhoewel de paslijn van de kerk hoger ligt dan het straatpeil, is het gebouw ook zeer gemakkelijk toegankelijk voor gehandicapten in rolstoelen. Van buitenaf gezien is de nieuwe kerk weinig te bemerken. De oude kloostergevel in baksteen staat er nog zoals een eeuw geleden; eerlang wordt die opgefrist. De ingang van de kerk bevindt zich nu dichter naar de Otto Veniusstraat toe, ongeveer tegenover de Lange Gang” (jdt).

    TERUG NAAR INHOUDSOVERZICHT          NAAR TOP       


NOTA OVER HET HOPLAND (4 en Slot)

Met het openstellen van de nieuwe kerk in 1973 was de geschiedenis van het Hopland natuurlijk niet ten einde. Nog gedurende dertig jaar zou vanuit dit Antwerpse klooster van de Redemptoristen zeer veel gebeuren op het vlak van catechese, predicatie, sociaal dienstbetoon, geestelijke begeleiding, dienstverlening in de kerk door de Eucharistievieringen, homilies en beschikbaarheid voor het sacrament van de Verzoening. Ook door de beschikbaarheid voor parochiedienst in andere parochies. Velen binnenshuis maakten dat alles mogelijk en de rol van de broeders is daarbij zeer belangrijk geweest…

Tot slot van deze nota over het Hopland, willen wij gewoon twee confraters even voorstellen, niet alsof zij nu precies de voornaamsten waren of de meest originelen, maar gewoon om te laten aanvoelen dat het Hopland niet gewoon een gebouw, een klooster, een begrip was maar concrete mensen die - vanuit hun roeping en spiritualiteit als Redemptorist - zich totaal gegeven hebben in dienst van God en de mensen.

* Pater Jan Cuijle
werd geboren in 1917 in Hulst (Zeeuws-Vlaanderen) in een gezin met een katholieke vader en een protestantse moeder. Deze laatste besliste evenwel dat Jan Rooms-Katholiek gedoopt werd omdat, zo zei ze “die dominee nog ongeloviger was dan pa en moe tesamen; het doopsel is te ernstig en daar mag niet mee gesold worden." Ook de verering van Maria zag zij best zitten: “Ik heb nooit begrepen waarom men in Onze-Lieve-Vrouw een struikelsteen vond.” In 1974 huwden de ouders van Jan zelfs voor de kerk. Ze verhuisden naar Antwerpen. Zijn eigen bekering situeerde Jan in zijn toetreding tot de Eucharistische Kruistocht.  Van de St.-Norbertusschool aan de Amerikalei gaat Jan zijn humaniora afwerken aan het College van het Eucharistische Hart te Essen (1931-1936). Hij richt er een missiewerkgroep op en in Kapellen een afdeling van de katholieke Studentenactie (K.S.A.).

Hij voelde zich geroepen tot het priesterschap. De haat en verbittering van een ongelovige tandarts waar hij vakantiewerk deed, waren voor Jan een teken dat een leven zonder God in feite niets was! Hij werd Redemptorist (eerste geloften op 15 september 1937) en wordt op 10 augustus 1942 priester gewijd te Leuven. Na een jaar als socius van de novicen te Sint-Truiden en een jaar te Leuven voor zijn tweede noviciaat, verblijft hij voor de rest van zijn leven in Antwerpen (Hopland). Vaak was zijn enthousiasme als gelovig mens, zijn originaliteit en onverschrokkenheid oorzaak van conflicten. Maar ook van zeer pastorale en sociale initiatieven. Het meest bekend is wel de oprichting (30 augustus 1945) van de jongensclub ‘VZW De Grijze Kat’, waar hij straatjeugd opving, hen wat gezonde ontspanning en opvoeding gaf en ook aangepaste godsdienstige vorming en bezieling (er hing altijd een kruisbeeld en in grote letter: “Christus Vincit”, Christus overwint), maar hen vooral liefdevol bejegende en hen een soort ‘veilige thuis’ bezorgde. P. Cuijle was ook een gedreven predikant, die gerust in de sloppenwijken van Antwerpen op een of ander primitief schavotje durfde gaan staan en daar een preek begon af te steken, als een echte volkstribuun, met zijn ‘hollandse’ tongval maar met een taal die bij de gewone mens aansloeg. Veel later boog hij zich over het lot van de Romanzigeuners (Keree Amende - thuis onder ons - gesticht in 1971); toen ging hij een snor dragen om zich beter aan hun cultuur aan te passen en de zigeuners gaven hem de naam ‘Rasjai Poelinkina’. Pater Phil Bosmans heeft zich met zijn Bond zonder Naam mee achter dat initiatief gezet. Naar het einde toe nam Jan nog, vanuit zijn non-conformistische maar wat conservatieve instelling, het initiatief van een eigen ‘Parochieblad’. Een aantal artikelen verschenen over hem en zijn werk in ‘Gerardusbode’ / Geloof en Leven’ en Theo Bosmans, een van zijn ‘grijze katten’ schreef een boek vol herinneringen over hem: “Christus Vincit. Pater Cuijle en de Goede Meester”. Pater Jan had ook een uitgeverij opgericht “Ecclesioloa” (kleine kerk) waarin vooral zijn eigen boeken werden uitgegeven: Janneman van ’t Eilandje, In de stroomrafeling, Meditaties in de havenbuurt, Zigeuners in Vlaanderen. Zijn laatste boek was: ‘De grootste is de liefde’. Pater Jan Cuijle overleed op 10 april 1981, hij was 64 jaar. Een gedreven en gegeven mens in dienst van de Heer en van de geringsten van Zijn broeders.

* Pater Maurits Kennis
was een heel ander type, maar even sociaal bewogen. Als je hem ontmoette kreeg je niet alleen een Antwerps spraakwater te horen, maar iemand die er echt helemaal voor jou wilde zijn, die met interesse vroeg hoe het met je ging en die natuurlijk ook niet zwijgen kon over al die heel gewone mensen met wie hij te maken kreeg. Hij was van Aartselaar (15 juli 1916), zijn eerste kloostergeloften legde hij af bij de Redemptoristen te Sint-Truiden (15 september 1938), priester gewijd te Leuven op 10 augustus 1943. Aanvankelijk liet men hem even socius zijn bij de novicen in Sint-Truiden. Daarna werd hij te Antwerpen benoemd als directeur van de Lekenwerking H. Familie, afdeling ‘Jongelingen’. Een enthousiast man als Maurice kwam natuurlijk goed over bij de jeugd. In 1955 werd hij dan benoemd voor de “Amicale”, aan de zijde van de wat oudere pater Nuyens. De “Amicale” was een kleine leefgemeenschap met hen beiden, later ook wel eens met een paar andere confraters. Zij baden samen, inspireerden en hielpen elkaar in hun strijd voor betere leefomstandigheden van de Afrikaanse matrozen en zeelui (vooral uit Kongo). Die zwarte zeelui waren werkelijk ontworteld en werden ook wat met de nek bekeken door de blanke zeelieden. De lange afwezigheid uit hun clan en hun gezin was voor hen, maar ook voor hun gezin, vaak een hele uitdaging.

In de “Amicale” werden ze dan opgevangen: in de kelder onder het zeemanshuis ‘Stella Maria’ wisten ze zich welkom, er werd vriendschap gesloten, ze konden er hun inheemse muziek spelen op tamtams en andere instrumenten, een reeks vrijwilligers maakten tijd voor hen, in een gezonde sfeer kregen ze ook wel de gelegenheid om wat te dansen, het was een manier om sommigen uit de louche kroegen te houden. Het was fantastisch hoe die zeelui ter plekke in het winkeltje wat konden kopen voor zichzelf en hun gezin, en dit aan weggeeefprijzen en niet enkel tijdens de koopjesperiode! Ook had men een dienst opgezet waardoor zij met hun gezin konden communiceren (aanvankelijk met opgenomen boodschappen die werden overgevlogen). Ook werd er een spaarkas opgericht, zodat ze het geld dat ze verdienden veilig konden wegzetten en het nog laten opbrengen. De Eucharistievieringen, aangepast aan de Kongolese zeelui waren hoogtepunten. Moeilijker werk was dat men telkens weer naar de aanmerende boten moest trekken om de Afrikaanse zeelui te gaan onthalen en hen de veilige weg naar de “amicale” te wijzen, zonder dat ze bleven plakken in de rosse buurt.

Een ander fragment uit de sociale inzet van p. Kennis is de oprichting van de “één frank club”. Daar kon de armste mens aan deelnemen en het was bedoeld voor de leniging van de allerarmsten. Als kleine “Oasemens” ging p. Maurice Kennis door het leven, velen heeft hij geholpen en getroost. Dit gebeurde zowel vanuit zijn aangeboren en steeds toenemende mensenliefde, maar evenzeer vanuit zijn diep geworteld zijn in het geloof, het bewustzijn van Gods immer aanwezige liefde en zorg.  In zijn ziekte werd hij zelf ook bijgestaan en gesterkt. Pater Phil Bosmans wenste hem toe: “Je hoeft geen schrik te hebben voor wat nog komen zal. Het enige wat je boven het hoofd hangt is de hemel”.

Wij wensen de confraters van het Hopland, die nu her en der verspreid leven, veel sterkte toe en een diep vertrouwen in de trouw van de Heer. Mogen zij daar waar ze nu leven, bewust blijven van hun roeping om op die kleine plaats toch “overvloedige verlossing” te brengen of aan te zeggen.

Bovenal brengen wij dank aan de Heer voor alle heil dat Hij heeft doen groeien op en vanuit die gezegende plaats van het Hopland gedurende de bijna 150 jaar dat broeders en paters Redemptoristen daar woonden en werkten.

 

 

  EINDE ARTIKEL

    TERUG NAAR INHOUDSOVERZICHT          NAAR TOP