GELOOF en LEVEN



 HOME

 INHOUD

GELOOF en LEVEN

   NAAR INHOUDSOVERZICHT       

HET DRAMA VAN VLIERBEEK

Een brokje kerkgeschiedenis

Jansenisme in een ABDIJ

Louis Vercammen cssr

- Het drama van Vlierbeek (1)

- Het proces (2)

- Verdere afwikkeling (3)



HET DRAMA VAN VLIERBEEK (1)

Uit: ‘een brokje kerkgeschiedenis’

door Louis Vercammen cssr

In de zeventiende en achttiende eeuw werd de katholieke Kerk verscheurd door het jansenisme, een ketterij die haar naam te danken heeft aan de Leuvense hoogleraar en bisschop van Ieper Cornelis Jansen. Hem mag men geen ketter noemen, hij wilde immers zijn Augustinus eerst voorleggen aan het oordeel van de Kerk. Twee jaar na zijn dood gaven zijn vrienden het manuscript uit (Leuven 1640). Nadruk viel op de erfzonde, de grondige bedorvenheid en onmacht van de mens, het gering aantal uitverkorenen, met als gevolg een buitensporig strakke moraal. De twisten onder de theologen laaiden hoog op. Het werk kwam op de Index, nog vele andere dergelijke druksels zouden volgen. Vooral in Frankrijk telde het jansenisme talrijke verstokte aanhangers. Ook de Leuvense universiteit was een broeihaard. In 1713 veroordeelde Clemens XI met de constitutie Unigenitus 101 stellingen van de Franse oratoriaan Quesnel. De al dan niet onderwerping aan de bul gaf aanleiding tot scherpe conflicten en leidde zelfs tot een regelrecht schisma : de oud-katholieke kerk van Utrecht. Een afscheuring die duurt tot op de dag van vandaag.

Pieter Paradaens
Geboren Turnhout 23 november 1655, professie in de benedictijnenabdij van Vlierbeek bij Leuven 6 januari 1680, priesterwijding Mechelen 19 september 1682, tot abt gewijd 16 mei 1699. Bij die gelegenheid beloofde hij schriftelijk onderwerping, gehoorzaamheid en eerbied aan de aartsbisschop en diens opvolgers. De man was ongetwijfeld zeer bekwaam: schitterende studies, geleerd, vroom, onthecht, strikt vegetariër, strenge levenswijze en regeltucht, helaas ook een Kempense keikop.

in het verzet
In Leuven was Paradaens de spil van het verzet. Hij sleurde niet alleen eigen onderdanen mee, maar ook veel geestelijken. De voorman van het jansenisme in Holland, Hugo van Heussen droeg zijn Batavia Sacra (Brussel 1714) aan hem op. Binnenshuis benoemde de abt tot lector in de theologie Jan van der Heyden, die later naar Utrecht vluchtte bij de schismatieke priesters. Als vooraanstaand lid van de Staten van Brabant en de Benedictijnencongregatie van Bursfeld, meende de prelaat dat hij onaantastbaar was voor vervolgingen vanwege de regering en de kerk. Hij vergiste zich.

moeilijkheden gepareerd
De moeilijkheden begonnen in juni 1721. Eeuwenlang genoten de Brabantse abdijen het privilegie hun onderdanen te laten wijden in het bisdom dat hun beliefde. In Mechelen moesten de wijdelingen toen eerst de bul onderschrijven. Om die ‘plagerijen’ te vermijden, zond de abt twee onderdanen naar Antwerpen om er het subdiaconaat te ontvangen. De bisschop aldaar liet ze het gewone examen afleggen en sprak niet over de bul. Dan kreeg hij van De Visscher, officiaal van het aartsbisdom, verbod hun de wijding toe te dienen, omdat het zogezegde privilegie vals en ingebeeld was en sedert het concilie van Trente afgeschaft. Onmiddellijk schakelde Paradaens de Raad van Brabant in. Er volgde een lang proces, dat eindigde met de veroordeling van De Visscher tot de kosten (26 febr. 1722). De Raad erkende dat de bisschop het recht had de kandidaten voor het priesterschap te ondervragen, maar het stond de abt evengoed vrij een bisdom te kiezen naar believen.

Een tweede botsing volgde vlak na het eerste incident. Van oudsher pontificeerden de abten in de Sint-Goedele te Brussel tijdens het octaaf van het Sacrament van Mirakel. Een schilderstuk aldaar door Jacob van Helmont was een gift van Paradaens. De 9de juli 1721 gaven de vicarissen van Mechelen, Baert en Hoynck van Papenbrouck, de gebruikelijke toelating, behalve... aan Park en Vlierbeek! De reden was: hun twijfelachtige rechtgelovigheid; het voorwendsel: dat zij zelf de toestemming niet hadden gevraagd. Dat hadden zij trouwens nooit gedaan, omdat het plaatselijk kapittel ervoor zorgde. Beide abten waren vanzelfsprekend in hun kuif gepikt en brachten prins Eugeen van Savoye in Wenen, een bekend tegenstander van de bul, op de hoogte. Met diens steun in de rug wikkelde de Raad in Brussel de zaak vlug af. De toestemming om te celebreren in het bisdom zonder tussenkomst van de bisschop werd verleend op 15 september 1721. Voorgelezen door deurwaarder De Potter, kregen de vicarissen de 30ste september het vonnis te horen in het portaal van de Sinte-Goedele.

tegenwind
Naar buiten toe dus twee overwinningen op rij, maar in de abdij zelf brak onenigheid los, de reeks klachten zwol aan: de abt regeerde als een despoot, gaf niemand rekenschap, hitste iedereen op tegen de constitutie en strafte alwie het het niet met hem eens was. En die vormden de meerderheid. De een werd opgesloten, de ander van zijn functie beroofd, nog anderen afgehouden van de wijding. Daarentegen kregen de volgelingen mooie postjes. Zijn neef Filip Cleymans, eveneens uit Turnhout, door het kapittel niet aanvaard, nam hij toch aan. Voortvluchtige medestanders uit Frankrijk en Holland vonden er een gul onthaal. Omwille van zijn verderfelijke doctrine uit Frankrijk verbannen, verbleef de Franse benedictijn dom Thierry de Viaixnes een half jaar in Vlierbeek, tot hij op 12 maart 1722 op bevel van markies de Prié over de grens werd gezet. Een zwerver kwam aanbellen, uit Frankrijk verjaagd omwille van de bul. Hij verkoos liever zijn leven dan zijn leer prijs te geven, zegde hij. Tweemaal celebreerde hij, achteraf bleek het om een hugenoot te gaan! Meteen een treffende illustratie van de spotdefinitie : ‘Een jansenist is een calvinist die de mis leest.’ De 8ste januari 1728 was er een groot feestmaal in de abdij. Genodigd waren alle bekende Leuvense geestesgenoten : de abt van Park, plebaan Schoeps, de professoren Van Espen, Cinck, Verhulst, Poringo. De tafeldienaars probeerden hen af te luisteren, maar onder mekaar spraken de gasten Latijn. Wel viel herhaaldelijk de naam Brigode, de trouwe medewerker van Quesnel.

 

aangeklaagd
Nuntius Giuseppe Spinelli te Brussel klaagde Paradaens aan te Rome. Benedictus XIII  drong dadelijk bij Karel VI in Wenen aan om in te stemmen met een apostolisch bezoek te Vlierbeek. De keizer gaf zijn toestemming op 29 mei 1728. Normaal had kardinaal en aartsbisschop van Mechelen, Thomas Philippe d’Alsace, de buitengewone visitatie moeten doen. Maar omdat hij als gezworen vijand van het jansenisme bovendien in proces lag met de abdij over de exemptie, was hij zeker niet onpartijdig te noemen. Daarom koos de nuntius op 26 juni de kapucijn Karel d’Espinosa, hulpbisschop van Mechelen, drie dagen tevoren door de paus benoemd tot bisschop van Antwerpen. Hij stond bekend als een gematigd man. De opgelegde taak lachte hem allesbehalve toe, maar omdat hij nog het placet van de regering nodig had om in functie te treden, had hij geen keus. De landvoogdes Maria Elisabeth gaf hem het bevel op 3 juli. Dezelfde dag bracht zij de Raad van Brabant op de hoogte. Er moet van hogerhand een lek geweest zijn, want daags voor de visitatie hadden Cinck en Verhulst in twee reizen per voertuig alle ketterse boeken, pamfletten en geschriften komen weghalen. Ook het meeste geld en heel wat kostbaarheden waren verdwenen.

Daar de brave kapucijn in onderlegdheid niet was opgewassen tegen de beklaagde, werden hem twee theologieprofessoren van Leuven als assistenten toegewezen : Noël Dubois en Guillaume Delvaux (later bisschop van Ieper). Als secretaris-notaris fungeerde François Wilmart, licenciaat in de rechten en kanunnik van Namen.

(Lees verder: Het proces)


    NAAR INHOUDSOVERZICHT          NAAR TOP       


HET DRAMA VAN VLIERBEEK (2)
een brokje kerkgeschiedenis...

door Louis Vercammen cssr

Wat voorafging
In 1713 veroordeelde Clemens XI met de constitutie Unigenitus 101 stellingen van de Franse oratoriaan Quesnel, een volgeling van de stellingen van Jansenius. Uit de verwerping van de Bul ontstond onder meer de afgescheurde oud-katholieke kerk van Utrecht. Pieter Paradaens, op 16 mei 1699 tot abt gewijd van de benedictijnenabdij van Vlierbeek bij Leuven, beloofde wel schriftelijk onderwerping, gehoorzaamheid en eerbied aan de aartsbisschop en diens opvolgers, maar  werd toch de spil van het verzet tegen de pauselijke beslissing. Hij sleurde niet alleen eigen onderdanen mee, maar ook veel geestelijken.  Benedictus XIII  drong er bij Karel VI in Wenen aan om in te stemmen met een apostolisch bezoek te Vlierbeek. De kapucijn Karel d’Espinosa, pas benoemde bisschop van Antwerpen en een gematigd man, moest dus op weg, op bevel van de landvoogdes Maria Elisabeth (3 juli 1728). Hij werd bijgestaan door twee theologen van Leuven (Dubois en Delvaux ; Wilmart trad op als secretaris-notaris).

proces

Kerkelijk bezoek
Op woensdag 7 juli 1728 om één uur ‘s nachts uit Brussel vertrokken en begeleid door soldaten, kwam de bisschop te Vlierbeek aan rond half zes ‘s morgens. Juist op tijd trouwens, want de abt stond op het punt de plaat te poetsen. Nog in reiskostuum gekleed dook hij gauw zijn bed in, zogezegd ziek zijnde. Sedert vier maanden was hij maagpatiënt. Na inzage van het bevelschrift van de aartshertogin noemde hij de visitatie een onwettelijke maatregel, die hij niet kon aanvaarden als strijdig met zijn ambt en privilegies. Eerst weigerde hij het kapittel bijeen te roepen, maar moest uiteindelijk zwichten. Daar deed de bisschop lezing geven van het decreet van Maria Elisabeth en vroeg aan de monniken of zij de visitatie wilden aanvaarden, eraan toevoegend dat zij het verplicht waren, zo niet werden ze beschouwd als ongehoorzaam aan Zijne Majesteit de keizer. De abt en Medard Stegemans weigerden kordaat; Karel Staes, Willem Liessens en Anselm de Moor aanvaardden onder voorwaarde. De elf anderen waren opgetogen. Toevallig afwezig waren Romein van der Doodt en Filip Cleymans.

Inspectie
De bisschop liet de sleutels van de buitenpoorten brengen en wachtposten opstellen. Het was de monniken verboden de abdij te verlaten, te spreken, te schrijven noch het minste te ondernemen wat de visitatie zou kunnen schaden. Dan ging hij alle kamers inspecteren, te beginnen met die van de abt. Die was zo kwaad dat hij assessor Dubois een vuistslag toediende. Alles was evenwel opgeruimd, behalve in een boek een bezwarend los blad, door de abt geschreven en vergeten weg te doen.

Ontsnappingspoging
Tijdens de rondgang in de bibliotheek trachtte Paradaens er zelfs vanonder te muizen. Hij had door zijn knecht de karos uit de remise laten halen en inspannen. De poorten naar Kessel en Linden waren al opengebroken. Maar een wachtpost had hem opgemerkt en de bisschop verwittigd. Samen met zijn helpers kon deze de vluchteling bijtijds tegenhouden en met geweld terugbrengen naar het abtskwartier. Terstond vorderde d’Espinosa vier sergeanten van de stad Leuven en zes apparitoren van de universiteit als bijkomende bewakers. Een bijgeroepen dokter stelde vast dat de ziekte van de abt niet erger was dan tevoren.

Geen onderwerping
‘s Anderendaags om half zes ‘s morgens liet men Paradaens ontbieden, maar hij weigerde onder het voorwendsel dat hij te ziek was. Daarop ging het gezelschap naar zijn kamer en vond hem in reisgewaad te bed. Alvorens te antwoorden op de vele vragen en beschuldigingen, protesteerde hij nogmaals met klem. De meeste klachten ontkende of minimaliseerde hij. Op 12 januari 1722 had hij een brief geschreven aan zijn neef Bruno Schenaerts, kartuizer te Roermond, waarin hij zich ‘op schandelijke wijze’ had laten gaan. Een afschrift was bij het dossier gevoegd. Ontkennen kon hij niet, wel gaf hij toe onvoorzichtig geweest te zijn, in de mening dat de brief niet bestemd was voor publicatie. Hij loochende evenwel onder ede formeel ooit iets gezegd of gepreekt te hebben tegen de bul Unigenitus. Maar toen hem gevraagd werd zich simpel en oprecht te onderwerpen aan de pauselijke documenten, antwoordde hij dat hij ze in geweten niet kon aanvaarden. Vermoedend dat de abt meineed had gepleegd door onjuiste antwoorden te geven, trachtte de commissie hem te overtuigen van zijn dwaling. “Ik beleefde weinig genoegen aan mijn voorstellen, schrijft d’Espinosa, hij volhardde in zijn weigering.”

De anderen
De afwezige Cleymans werd algemeen beschouwd als de meest verdorven en felste sectariër. Schriftelijke bevelen van de prior om terug te keren bleven zonder gevolg. Affiches werden aangeplakt te Vlierbeek, Leuven en Turnhout. Hij achtte het geraadzamer ‘zijn kat te sturen’.
Dagenlang werden de monniken een voor een verhoord en gevraagd het formulier te onderschrijven. Van de zestien aanwezigen weigerden er drie : Paradaens, Stegemans en De Moor. Vriend en vijand verklaarden echter eensgezind dat de prelaat stellig gepreekt had tegen de pauselijke constitutie en daarbij beledigingen aan de H. Stoel, de bisschoppen en de kerk niet had gespaard. Een van zijn gewraakte uitspraken luidde aldus : “Zij die vrijwillig de bul Unigenitus aanvaarden, zondigen zwaarder dan de joden die de Heer kruisigden.” Zelfs had hij verboden boeken aan de communiteit uitgereikt. Hij gaf onderdak en voerde briefwisseling met beruchte jansenisten, oud-katholieken van Utrecht en gevluchte afvalligen uit binnen- en buitenland. Hij spande samen met de abt van Park en de Leuvense kliek Van Espen (in februari van dat jaar afgezet en naar Maastricht gevlucht), Cinck, Verhulst, Poringo, Colette, Du Thoit, De Fraye, Schoeps, Vanhove. Ook de interne klachten en misbruiken waren niet langer te ontkennen.

Beslissende fase van het proces
Met de resultaten van het onderzoek, gegoten in een lange lijst vragen en grieven, trok de commissie weer naar de abt. Hij loochende alles met de grootste nadruk. Een week na aankomst, de 14de juli om half twaalf ‘s middags sprak Monseigneur de eerste vermaning uit. Een dag later om acht uur ‘s morgens nieuw gesprek en aansporing tot onderwerping. Hij week geen duimbreed, omdat hij de pauselijke leer niet kon overeenbrengen met de Schrift, de kerkvaders en de concilies. Daarop volgde een tweede vermaning. Vrijdag 16 juli om zes uur ‘s morgens laatste kans om in te binden. Vergeefse moeite. Nogmaals ontkende en verwierp hij alle beschuldigingen, nogmaals protesteerde hij met de grootste heftigheid, beriep zich op de hoogste instanties en eiste een algemeen Concilie bijeen te roepen. Derde en laatste vermaning. Hij kreeg nog twaalf uur de tijd om de afzettingsprocedure stop te zetten.

 (Vonnis en verdere afwikkeling KLIK HIER)


    NAAR INHOUDSOVERZICHT          NAAR TOP       


HET DRAMA VAN VLIERBEEK (3)  
een brokje kerkgeschiedenis

Louis Vercammen cssr

Abt Paradaens van de Benedictijnenabdij van Vlierbeek verkondigde Jansenistische theorieën die ingingen tegen de kerkelijke leer. Een bisschop moet hem tot betere gedachten brengen. Ons vorig nummer eindigde met de woorden: “Een week na aankomst, de 14de juli om half twaalf ‘s middags sprak Monseigneur de eerste vermaning uit. Een dag later om acht uur ‘s morgens nieuw gesprek en aansporing tot onderwerping. Hij week geen duimbreed, omdat hij de pauselijke leer niet kon overeenbrengen met de Schrift, de kerkvaders en de concilies. Daarop volgde een tweede vermaning. Vrijdag 16 juli om zes uur ‘s morgens laatste kans om in te binden. Vergeefse moeite. Nogmaals ontkende en verwierp hij alle beschuldigingen, nogmaals protesteerde hij met de grootste heftigheid, beriep zich op de hoogste instanties en eiste een algemeen Concilie bijeen te roepen. Derde en laatste vermaning. Hij kreeg nog twaalf uur de tijd om de afzettingsprocedure stop te zetten.”

vonnis  
Toen de tijd verstreken was, dezelfde dag om zeven uur ‘s avonds riep de bisschop de monniken samen in de kapittelzaal. Aan de abt werd gevraagd of hij halsstarrig bij zijn bekend standpunt bleef, hij antwoordde ja. Daarop sprak de voorzitter met pijn in ‘t hart de veroordeling uit. Gezien de afwijkende geloofsleer en onverzettelijke houding van Paradaens, ontnam hij hem elke rechtsmacht over de kloostergemeenschap met verlies van voorrechten en inkomsten. Als leek de communie ontvangen mocht hij niet meer. Indien hij zich niet binnen de drie maanden onderwierp, wachtten hem automatisch de zwaarste kerkelijke straffen : persoonlijk interdict en banvloek, die alleen door de paus konden worden opgeheven. Bij het buitengaan betuigde d’Espinosa aan de abt hoezeer het hem verdroot dergelijk vonnis te moeten uitspreken, waarop deze hem hooghartig antwoordde dat hij heel tevreden was. Hij tekende geen verzet aan.

Het afschrikwekkend voorbeeld deed de bisschop hopen dat de twee anderen De Moor en Stegemans tot inkeer zouden komen. Ook zij kregen drie vermaningen, ook zij bleven volharden in hun koppigheid. Daarom werd op zaterdag 17 juli voor de verzamelde gemeenschap hetzelfde vonnis over hen uitgesproken. De tekst werd gedrukt in het Nederlands en naderhand vertaald in het Frans.. Elke betrokkene kreeg een exemplaar. Cleymans werd bij verstek veroordeeld. Opdat hij later geen onwetendheid zou kunnen inroepen, werd het vonnis aan de deur van de kapittelzaal aangeplakt.

De nuntius en de regering waren voortdurend op de hoogte. Maandag 19 juli arriveerde de kanselier van Brabant Van der Hagen om maatregelen te nemen aangaande het tijdelijk beheer van de abdijgoederen. Het verbaasde hem dat de kas zo goed als leeg was, terwijl de knecht kort voordien nog 800 gulden had geteld. Het antwoord van de abt was vaag. En waarom ontkende hij zijn vroegere uitspraken tegen de constitutie, ondanks de onomstotelijke bewijzen en getuigenissen van het tegendeel? In een gesprek tussen vier ogen lichtte hij eindelijk het tipje van de sluier : “Het is waer, mynheer de Cancellier, dat ick verscheyde dinghen teghen die bulle geseijt hebbe, dat moet ick bekennen. Maer ick hebbe alles geloochent gelyck het my gevraeght is.” Delvaux die deze woorden citeerde in zijn brief van 22 juli, besloot : ‘Restriction dont il faut chercher la clef dans le cabinet des jansenistes.’ Niets is zo gevaarlijk als religieus fanatisme, omdat het zich boven wet, gezag en moraal stelt, ja zich de spreekbuis van God zelf waant. Daarmee zijn alle middelen goed te praten, meineed inbegrepen.

afloop  
Intussen was in Brussel beslist de gewezen prelaat huisarrest te geven in de benedictijnenabdij van Gembloers. Abt Pierre de Monceau kreeg van aartshertogin Maria Elisabeth op 20 juli bevel hem weliswaar met de passende eerbied en liefde te ontvangen, maar tevens met de meeste zorg erop te waken dat hij geen voet buiten de omheining zette.

‘s Anderendaags woensdag 21 juli werd de abt, vergezeld van twee confraters, in de karos gezet. Hij zou Vlierbeek niet meer terugzien. Als gids reed secretaris Wilmart te paard voorop, achteraan volgde een militaire escorte. Tegen half negen ‘s avonds kwam de stoet aan in Gembloers.

Prior Pieter van Hove, “qui a autant de fourberie dans le cœur que d’orgeuil”, hengelde naar de opengekomen plaats (abt), maar werd integendeel afgezet. Na diepgaand onderzoek en ruggespraak met de kanselier, benoemde de bisschop dezelfde dag ten voorlopigen titel Lenaart Lenaerts tot overste.

Vanuit zijn ballingsoord stuurde Paradaens een protestbrief aan de abt van Sint-Truiden, waarin hij zijn belevenissen vertelde in wat hij noemde ‘De tragedie van Vlierbeek’. Afgezien van zijn onwrikbaarheid, was zijn gedrag er als kloosterling voorbeeldig. Alleen ging zijn gezondheid zienderogen achteruit. De 30ste augustus verwittigde de abt van Gembloers de nuntius dat de zieke fel was verzwakt. De geneesheren vermochten niet het tij te keren, zodat een fatale afloop binnenkort te voorzien was. Hij voegde eraan toe ‘de arme abt is medelijdenswaardig, vooral omdat hij zich niet wil onderwerpen, hetgeen me veel pijn doet.’ De stervende zou in ‘t geniep van een bezoeker de laatste sacramenten ontvangen hebben. Op zaterdag 18 september 1728 stierf Pieter Paradaens, 72 jaar oud. De dag waarop de excommunicatie van kracht zou worden, had hij net niet gehaald.

Er was reeds op voorhand bedisseld wat met het lijk diende te gebeuren. Zijn eigen communiteit verzocht het stoffelijk overschot terug te laten komen. De nuntius gaf toe, mits het daar in ‘t grootst mogelijke geheim te begraven. De kist werd dus op 20 september overgebracht naar Vlierbeek en in een ongewijd graf ergens in de boomgaard zonder enige ceremonie in de grond gestopt.

De apostolische visitatie was afgelopen. In de nacht van 25 op 26 augustus lieten De Moor en Stegemans zich vanuit het raam met klokkentouwen zakken en met behulp van ladders klauterden zij over de tuinmuren. In een achtergelaten brief verklaarden zij het habijt niet te verlaten doch bang waren voor de gevangenis. Een zoekactie in hun geboorteplaatsen Turnhout en Geetbets leverde niets op, evenmin een aanhoudingsbevel door de meier van Tongeren. In burgerkleding bereikten ze veilig Maastricht, buiten de rechtsmacht van de Oostenrijkse Nederlanden. Ze troffen er Cleymans aan. Over hen werd later nooit meer iets vernomen.

Daar Mgr. d’Espinosa besefte dat hij zich op glad ijs bevond en zich geen uitschuiver kon veroorloven, heeft hij de nodige omzichtigheid en geduld aan de dag gelegd, om het proces zo sereen en zo correct mogelijk te laten verlopen. Nog tijdens de visitatie ontving hij op 16 juli 1728 het placet van de regering, waardoor hij bezit kon nemen van de bisschoppelijke zetel van Antwerpen. Op 29 juni 1729 werd Lenaart Lenaarts tot 36ste abt van Vlierbeek gewijd. Hier te lande ging men het jansenisme met wortel en tak uitroeien. Zeventien priesters van het aartsbisdom en dertien Leuvense professoren werden afgezet en vluchtten naar Holland. De anderen onderwierpen zich. Nog jarenlang woedde een hevige polemiek tussen voor- en tegenstanders. De laatsten beweerden, dat Lenaerts er niet voor teruggedeinsd was zijn overste vals te beschuldigen, om zijn plaats te kunnen innemen. Als oorzaak van diens ongeneeslijke maagkwaal, opperden kwatongen zelfs dat men de vorige abt had vergiftigd!

P.S. In de Biographie Nationale (t. 16, 610) krijgt Paradan (sic!) een erg lovend artikel, evenwel zonder concrete gegevens. Het enig vermelde jaartal 1754 is dan nog foutief. Over zijn opvattingen en veroordeling geen woord.

De voornaamste bron is het dossier in het aartsbisdom Mechelen (fonds Vlierbeek, farde 2). Door André Smeyers uitvoerig benut in : De abdij van Vlierbeek, Heemkundige Kring Vlierbeek 1955, 119-158.

In 1841 was het eeuwenoud archief van de inmiddels opgeheven abdij van Vlierbeek geklasseerd en zorgvuldig bewaard in de archiefkamer van de abdij. De laatste overlevende van vóór de Franse Revolutie, dom Jan van den Schoor, toonde het nog met fierheid aan de Leuvense stadsarchivaris. Edward van Even was erover in de wolken en verzekerde dat het van overgroot belang was voor de geschiedenis van de abdij en van Leuven. Nadien kwam het in handen van de eerste pastoor van Kessel-Lo, Victor van Schaeybroeck. Deze meende dat het allemaal jansenistisch spul was en verbrandde het vlak voor zijn dood in 1858 gedurende drie dagen helemaal. Een onherstelbaar verlies!



  EINDE ARTIKEL

    NAAR INHOUDSOVERZICHT          NAAR TOP