GELOOF en LEVEN



 HOME

 INHOUD

GELOOF EN LEVEN jg. 112 (2008) nr 1

   NAAR INHOUDSOVERZICHT     


- HET GOTISCH KERKRAAM Gedicht van Willy Verschaetse
- BRUGSE BELOFTE De Blindekensprocessie bvv naar een folder
- GEESTELIJK LEVEN EN DE MEDEMENS  Bezinning vanuit het boek  “Leven van Anna-Katarina Emmerich (1774-1824)” door pater Pacificus Declercq Trappist Abdij Westvleteren.
- EEN MOSLIMLERAAR WEENT OM ZIJN CHRISTELIJKE VRIEND-PRIESTER Naar ‘Joyeux dans l’Espérance’ / Bulletin d’ amitié
- LUISTEREN WIJ NAAR DE STEM VAN DE HEER OM BINNEN TE GAAN IN ZIJN RUST 
- HOE IK WEET DAT GOD BESTAAT (nav  “Why I know there is a God” van Fulton Oursler
- DE EERSTE MISSIEVLUCHT NAAR KONGO  32 Een bocht van 180°
- DE PIJNLIJKE WEG VAN OUD NAAR NIEUW VERBOND naar Dom  Célestin Charlier
- CURSUS ICOON SCHILDEREN VOOR BEGINNERS
- Bezinning bij: DE MOEDER GODS VAN HET TEKEN  
- Smakelijk, Monseigneur Brief v pater De Smet s.j.
- MEEGEDEELD
- BOEKENMAND
- Populairste Bijbelverzen op Internet
- In de vrede van de Heer
- 7-weken-Vernieuwingscursus
- Mystery in Ghent

Alleen de onderlijnde artikelen werden op deze bladzijde opgenomen  


TERUG NAAR TOP        

HET GOTISCH KERKRAAM

Willy Verschaetse

uit: viermaal weven winden anders in de bomen 1989 / 45


Het milde lichtsteekt in het kerkraam

weer het spelend morgenvuur.

Vanuit het laatste donker uur

gaan duizend kleuren

leven in de zon.

Doorheen de beuken

vallen schuin veel bundels licht

geluidloos brekend op ontwaakte vloeren.

In dat ogief van stilte

zeggen alle lijnen als een middeleeuws gebed

de “Boodschap aan de Maagd”

terwijl de engel traag zijn vleugels opent

in een bad van levend licht

waarin het rood en blauw

vervloeien in ’t veelkleurig wiegen

van dat vroom gedicht.

De kunstenaar

vertelt ons weer dat schoon verhaal

in ’t wonder van die morgen

waar hij scheppend

glas in ’t lood van woorden legt

en waar Maria

nog haar fiat

in de zachtste kleuren zegt.


   NAAR TOP       NAAR INHOUDSOVERZICHT     


BRUGSE BELOFTE 

De Blindekensprocessie

bvv naar een folder

 

Een onbesliste veldslag?

De Guldensporenslag zal onze lezers wel voldoende bekend zijn uit de ‘Vaderlandse geschiedenis’ en door het feit dat het de Feestdag is van de Vlaamse Gemeenschap; misschien hebben sommigen nog wel een oude of vernieuwde versie ‘de Leeuw van Vlaanderen’ van Hendrik Conscience gelezen. Na de ‘Brugse Metten’, de nacht waarin Brugse Poorters een bloedbad hadden aangericht onder de met de Franse bezetter meeheulende Leliaards, kwam een Frans ridderleger de Vlamingen eens mores leren. Het draaide echter anders uit. Op de Groeninghe-kouter te Kortrijk leed dat ridderleger een zware nederlaag. We schrijven 11 juli 1302. Honderden gulden riddersporen van de verslagen Franzosen werden in de Onze-Lieve-Vrouwekerk gehangen uit dankbaarheid vanwege de Vlamingen voor die overwinning. Hun vreugde was van korte duur. De onlusten vanwege het gemeenteleger ontwikkelden zich tot een plaag en in augustus 1304 werd de Vlaamse vloot verslagen door Hollandse (!) en Franse schepen. En alsof dat nog niet genoeg was greep op 18 augustus (1304) Koning Filips de Schone de Vlamingen zelf stevig bij de keel nabij de stad Dowaai, langs de grote baan naar Lille (Rijsel). ‘Bij de keel grijpen’ is wel wat overdreven, want eigenlijk verliep die strijd heel verward, tot de duisternis inviel. Gentse, Ieperse en Kortrijkse milities waren al naar huis vertrokken omdat ze meenden dat ze toch weer aan het winnen waren (of omdat ze van hun vrouwen op tijd thuis moesten zijn en niet in de herbergen mochten blijven plakken). Ene Filips van Tiëdi evenwel en Willem van Gulik (die in 1302 ook al van de partij was) wisten van geen ophouden en bleven maar doorvechten, samen met groepen uit Brugge, Rijsel en Aalst. De geschiedenis zal de overwinning toekennen aan Filips de Schone, voor anderen bleef de veldslag onbeslist.  

Vanwaar nu onze titel over de "Brugse Belofte"?

Die Philips van Tiëdi kreeg tijdens dat klappen uitdelen op een gegeven moment toch wel kippenvlees (figuurlijk dan) toen hij zijn mannen in het nauw gedreven zag. Samen met zijn Brugse strijders beloofde hij dat zij – op voorwaarde natuurlijk dat ze goed en wel thuis konden geraken bij vrouw en kinderen – ieder jaar een kaars van welgeteld 36 pond zouden offeren aan Onze-Lieve-Vrouw-van-de-Potterie. Zesendertig pond, een kaars die kon tellen! Daar mocht Onze-Lieve-Vrouw wel iets voor doen. Een paar kroniekschrijvers hebben dat bevestigd en zo is het dan ook gebeurd.  Een heel deel van hen hebben hun huid kunnen redden. Maar misschien waren die soldaten zelf toch niet zo godsdienstig en vrijgevig, want er zijn ook getuigenissen dat het eigenlijk de achtergebleven vrouwen waren die de Moeder Gods bescherming afsmeekten voor hun zonen en echtgenoten in het resterende dappere Vlaamse heir. ‘Geloof en Leven’ gaat hier geen partij kiezen voor de mannen of de vrouwen; feit is dat "de Leeuw van Vlaanderen" - hiermee wordt graaf Robrecht van Béthune bedoeld - na zijn terugkeer uit de Franse gevangenis, die kaarsenbelofte wou nakomen. Een opvanghuis voor arme reizigers aan de Smedenpoort te Brugge maakte hij tot een gasthuis voor blinden. En dat blindengasthuis moest dan ‘ten eeuwigen dage’ de gedane 'Brugse Belofte' uitvoeren (we moeten hierbij vermelden dat Robrecht ervoor zorgde dat dit gasthuis over voldoende inkomen beschikte om dat kaarsje - nou ja - te kunnen bekostigen). Een document uit 1418 vermeldt nog dat de deken en de aanvoerders van de O.-L.-Vrouwegilde beloofden om die beloften ‘tot in de eeuwigheid’ na te komen: dus elk jaar een kaars van 36 pond offeren op 15 augustus en … de bezittingen van het gasthuis zouden borg staan voor het uitvoeren van deze belofte. Dat was duidelijk boter bij de vis.  

Goede gewoonten in ere houden

En zo ging ook in 2007 te Brugge op 15 augustus om 9 uur een processie van Blindekens (de kapel van O.-L.-Vrouw-van-de-Blindekens) naar de Potteriekapel. Onze Lieve Vrouw kreeg opnieuw de beloofde kaars van de reeds eeuwenlang bestaande broederschap van Onze-Lieve-Vrouw-van-de-Blindekens. Na de stadsomroeper en een aantal Vlaamse en Brugse vlaggen, droegen 12 meisjes de grote kaars; Brugse vrouwen en kinderen volgden biddend en zingend terwijl achter hen het versierde miraculeuze Mariabeeld werd meegedragen. Folklore misschien, maar toch een her-innering van het diepgewortelde geloof van onze Vlaamse voorouders.

 

EINDE ARTIKEL

   NAAR TOP       NAAR INHOUDSOVERZICHT     


GEESTELIJK LEVEN EN DE MEDEMENS

Bezinning vanuit het boek  “Leven van Anna-Katarina Emmerich (1774-1824)”

door pater Pacificus Declercq Trappist Abdij Westvleteren.


In het eerste deel van zijn “Leven van Anna-Katarina Emmerich (1974, Deel I blz. 85-89) behandelt p. Pacificus in een kapitteltje  over haar “Buitengewone Naastenliefde”.  

Een gelovige moeder

De gestigmatiseerde Anna-Katarina Emmerich werd op 8 september 1774 geboren in Duitsland, niet zover van de Nederlandse grens, in het boerengehucht Flamschen, in de nabijheid van Koesfeld en zo'n 15 km . van Dülmen (waar ze later als kloosterzuster verbleef en waar ze in 1824 overleed).  Zij was het vijfde van de 9 kinderen, zes jongens en drie meisjes, in een gezin van arme pachters of keuterboertjes (Kötterleute), afhankelijk van de 'grootboer' Zeller Emmerich.  Haar ouders waren gelovige mensen. Katarina hoorde haar moeder vaak halfluid zeggen "Niet mijn wil, maar de Uwe". Ook had zij als spreuk: "Lieve Heer-God, geef me geduld en sla dan maar toe, zo hard als ge wilt". Een vrouw die van geen kleintje vervaard was en die Katarina zeker beïnvloedde om geen angst te hebben voor het lijden "als God mij maar genoeg kracht verleent" en het verlangen om in alles Gods wil te doen. Onaangename woorden voor weekgeworden christenen zoals wij.  

Een begenadigd kind

Van kindsafaan had Anna-Katarina (in haar omgeving sprak men van Anntrinchen, Anna Katarieneke) een diep innerlijk leven en kreeg ze visioenen (o.a. Het leven van Jezus), die ze pas later als zodanig erkende; ze dacht namelijk dat iedereen zo'n beelden kreeg. Vrij vroeg voelde ze zich ook aangetrokken tot het kloosterleven. De ouders hadden  aanvankelijk wel moeite met die speciale begenadiging en behandelden haar een tijdlang nogal ruw.  Later werd ze evenwel hun lievelingskind. Schoolgaan kwam er niet veel aan te pas voor Anntrinchen: catechismus of godsdienst en wat leren lezen, ja, maar schrijven heeft ze daar nauwelijks geleerd. Ze trachtte haar vriendinnetjes de aandacht voor de geestelijke werkelijkheden bij te brengen tijdens processiespelen en ging in tegen ruzies.

Op 12 jaar moest ze gaan werken als dienstmeid bij boer Zeller Emmerich, maar drie jaar later bleek dat het zware werk haar gezondheid echt ondermijnde. Na een tijd van rustiger werk thuis werd ze uitbesteed bij een naaister (Elisabet Krabbe). Twee jaar van rustiger leven.  

Aandacht voor de materiële nood van anderen

Van haar 17de tot haar 20ste jaar woonde zij te Koesfeld bij een andere vrome en bescheiden naaister. Haar ouders hoopten dat ze door dat werk de gedachte aan het kloosterleven uit haar hoofd zou zetten. Dat was een misrekening want Anntrinchen zag dit werk juist  als een kans om wat geld te verdienen, nodig om te kunnen intreden in het klooster.  Maar ook dat was dan weer een misrekening. We zouden soms denken dat heel godsdienstige mensen zo met God en het geestelijke bezig zijn dat ze de mensen wat uit het oog verliezen. Bij Anna-Katarina was dat niet het geval. Het geld dat ze verdiende verdween door haar menslievendheid steeds weer naar mensen die in nood waren. Dit ligt wel helemaal in de lijn van wat de Mystieker Tauler schrijft: "Uit de hoogte van de goddelijke vereniging dalen mystieke zielen weer naar beneden om zich de noden van de gehele christenheid aan te trekken; zij behartigen in heilig gebed en met brandend verlangen alle belangen, waarvoor God wil dat men bidt, de belangen van hun vrienden, van de arme zondaars, van de zielen in het vagevuur, van de geestelijke Overheden, van het christenvolk, enz. en zij rekenen het zich tot plicht alle noden van de kerk, in zover het hun mogelijk is, door alle middelen te verhelpen".

En nood was er genoeg in haar streek: de franse revolutie met in haar zog de Napoleontische oorlogen, de doortrekkende en inkwartierende troepen, de 7-jarige oorlog (1756-1763) waarbij Koesfeld verwoest werd hadden voor grote armoede gezorgd. Als kind gaf ze reeds kledingsstukken weg die ze zelf kon gebruiken. Haar loon gaf ze nu bijna onmiddellijk weg. Soms leende ze zelfs om te kunnen weggeven, nog voor ze haar loon ontvangen had, getuigt haar geestelijke leider, P. Reckers.  

Haar zorg voor de geestelijke nood

Haar vriendinnen getuigden later dat zij er steeds op uit was om hen te onderrichten in de geloofsleer en hoe ze als christenen moesten leven (moraal). "Ons gesprek liep altijd over de godsdienst, die zij me nader verklaarde; zij onderrichtte me waarin de plichten van een christen bestaan en vertelde mij veel uit de levens van heilige nonnen ..."

Soms bracht ze haar christelijk getuigenis voor een hele groep  personen: "Voor de huizen waar ze naaiwerk verrichtte heeft zij 's avonds, na volbrachte dagtaak, aan de mensen allerhande onderrichtingen gegeven; zij vertelde hun dan ook het schone dat zij gelezen had en las het hun ook wel voor".

Soms bleef er na die groepssamenkomst wel eens een of andere jongen of meisje na om raad te vragen. De jongeren die ze op die manier bereikte, nodigde ze uit om 's zondagsnamiddag mee de kruisweg te gaan op  weg naar Koesfeld en zij bad daarbij voor. Zo werd ze tot ziel van een groep echt christelijke jongeren. Dit soort  'apostolaat' zal vandaag wellicht niet op dezelfde wijze kunnen uitgeoefend worden als in dat rurale midden. Toch blijft het een soort van uitdaging voor ons om onze verantwoordelijkheid voor het 'geestelijk heil' van onze naasten in concrete situaties op te nemen. Voorafgaandelijk moeten wij waarschijnlijk bidden dat Gods Geest ons innerlijk zou vernieuwen opdat we bezield zouden zijn met een vernieuwde geest van evangelisatie waartoe paus Joannes-Paulus ons opriep.

Een speciale zending kreeg ze om te vragen dat zij het lijden van anderen zou mogen dragen, zelfs de straffen die verdiend waren voor alle zonden, waarvan zij op natuurlijke of bovennatuurlijke  wijze kennis kreeg.

Voor personen die in een zondige situatie leefden had zij ook een groot mededogen. Zij bad ervoor en onderging vaak allerlei vervolgingen van de Kwade.  

Geen kwaad spreken

Een andere blijk van oprechte naastenliefde en respect voor de medemens lag in haar grote zorg om geen kwaad te spreken van mensen. Iemand getuigde later: "Zij dacht over iedereen goed en ze duldde niet dat men in gesprekken de gebreken van anderen te berde bracht... zij gaf ons hieromtrent dikwijls goede vermaningen... Zij sprak van iedereen goed en vermaande ook haar vriendinnen om niets dan goed van de naaste te denken en te zeggen... Zij sprak nooit kwaad van anderen en drukte me dikwijls op het hart zoiets nooit te doen...".  

... En?

Ging het haar nu niet méér ter harte dat ze in het klooster kon treden dan dat ze een deel armen kon helpen? Ze rekende er op dat God haar wel in de gelegenheid zou stellen in te treden. Dit vertrouwen en die verwachting werden inderdaad beloond... al zou ze nog jarenlang moeten wachten.

   

EINDE ARTIKEL

   NAAR TOP       NAAR INHOUDSOVERZICHT     


LUISTEREN WIJ NAAR DE STEM VAN DE HEER 
OM BINNEN TE GAAN IN ZIJN RUST

Antifoon bij de Uitnodiging van de daglezing, Zaterdag Week 4  - Een bezinning.

Het leven van een gelovige christen is een permanente groei naar meer eenvormigheid met ‘de wil van God’.  Ik bedoel hiermee een christen die zich ook echt op weg begeeft in zijn geloof, iemand die zijn leven afstemt op het geloof, niet enkel voor wat de uiterlijke verplichtingen betreft maar zich met heel zijn hart en zijn wezen betrokken voelt in zijn gelovige relatie met God. Je zal misschien menen: zo iemand ben ik vast niet. Maar misschien ben je dat toch wel. Alleen heb ik het nogal ingewikkeld gezegd. Dat gebeurde trouwens vroeger ook wel eens teveel...

“De heilige wil van God”. Generaties religieuze mensen hadden het daar voortdurend over en het werd aan de novicen ingepompt. In alles de Wil van God doen, de Wil van God! Zo kon het op de duur gebeuren dat die “wil” een beetje een eigen leven ging leiden, bijna los van God. Of nog, het kon voorvallen dat die “wil van God” gezien werd als een vrij triestig of zelfs bedreigend iets dat een gelovig mens boven het hoofd hing. Inderdaad, die “wil” werd bijna gezien als een domper op de vreugde waartoe een christen toch geroepen is, een domper op de vrede die Jezus zijn volgelingen bij herhaling toewenst… Wat was er aan de hand?

Dit was er gebeurd, dat men achter ‘de wil van God’ niet meer het liefdevolle gelaat van de Vader zag, de daadwerkelijke heilswil (nl. het verlangen van God om de mens gelukkig te maken), de liefde tot het uiterste van Jezus, onze redder, de zachte uitnodigingen en sterke stuwing van de heilige Geest om de weg naar het echt geluk te gaan… En natuurlijk, als je bijna tegenover iets hard en hardvochtig staat, dan zou je er bijna angst voor krijgen. Gelukkig waren echte gelovigen en de grote heiligen er zo rotsvast van overtuigd dat God liefde is, dat ze geen schrik hadden van zijn “wil”.

Ook voor ons blijft het een opdracht om tot een persoonlijke relatie te komen met God, met de Verrezen Heer, met de heilige Geest van God en te begrijpen dat God alleen maar ons geluk wil. Dan durven wij vragen om die wil te kennen, zelfs als die een andere richting zou wijzen dan onze ‘goestingskes’, ons egoïsme, onze al te beperkte menselijke bedenksels… We moeten misschien meer vragen aan de heilige Geest dat Hij ons weer de smaak zou geven om Gods wil te doen, vanuit de zekerheid dat het voor ons en velen die met ons verbonden zijn de weg is naar het echte, ja, naar het enige heil.

  

EINDE ARTIKEL

   TERUG NAAR TOP       TERUG NAAR INHOUDSOVERZICHT       


EEN MOSLIMLERAAR WEENT OM ZIJN VRIEND-PRIESTER


Naar ‘Joyeux dans l’Espérance’ /


Bulletin d’ amitié (Mémorial-Kongolo) n° 123 (2007/3)


Langs onze missionarissen en langs allerlei nieuwskanalen konden wij vernemen dat op zondag 3 juni 2007 priester Ragheed Aziz Ganni, pastoor van de H. Geest-parochie van Mossoel (Noord-Irak), door gewapende mannen vóór de kerk werd neergekogeld, evenals drie onderdiakens, Basman Youssef Daoud, Ghasan Bidawid en Wadid Hanna. Bij dit tragisch gebeuren kwam nog dat de lichamen van deze geestelijken daar uren bleven liggen omdat niemand naderbij durfde komen, uit vrees hetzelfde lot te ondergaan, de daders konden nog in de omgeving zijn… Ook dat is Irak op dit ogenblik: kerken die moeten sluiten, wagens die geroofd worden, gedwongen bekeringen en een hele reeds ontvoeringen waarbij losgeld wordt geëist. Ook vooral de christelijke gemeenschap is doelwit van ontvoeringen, bedreigingen, intimidaties en terreur. Het beroert ons als christen en wekt onze verontwaardiging op. En dan wordt je plots geconfronteerd met de reactie van een moslim, een vriend van de vermoorde priester, een professor in islamologie te Rome die in zijn reactie blijk geeft dat hij aangeraakt is door de heilige Geest. Wij lazen deze woorden in een vriendenbrief van het Kongolo-Memoriaal.

Hij begint zijn open brief met de woorden voor elke Soera van de Koran:

In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.

Ik vraag je vergiffenis, mijn broer, dat ik niet bij je was toen de criminelen het vuur hebben geopend op jou en uw broeders, maar de kogels die jouw zuiver en onschuldig lichaam hebben doorboord, hebben ook bij mij het hart en de ziel doorboord.

Je was een van de eerste personen die ik bij mijn aankomst te Rome heb leren kennen. Wij hebben onze Cappuccino samen genomen in de cafetaria van de universiteit. Je straalde door uw onschuld, uw vrolijkheid; een tedere en zuivere glimlach die u niet verliet. Ik kan mij je overigens niet inbeelden dan glimlachend, gelukkig, vol levensvreugde. Je bent voor mij de vleesgeworden onschuld, een wijze onschuld die in het hart de zorgen van zijn volk draagt.

Ik herinner me de tijd toen we in de kantine van de universiteit waren, toen Irak onder het embargo lag; je zegde me dat de prijs van één enkele Cappuccino de noden kon delgen van een Iraakse familie gedurende een hele dag, alsof je je in zekere zin schuldig voelde dat je ver van uw belegerd volk was en niet deelhad aan zijn lijden… Je bent naar Irak teruggekeerd, niet enkel om het lot van de mensen te delen, maar ook om jouw bloed te vermengen met dat van duizenden Iraki’s die elke dag sterven.

Ik zou de dag van jouw wijding niet kunnen vergeten… Met de tranen in je ogen zei je me: “vandaag ben ik dood voor mezelf”… Een wel harde zin… Op dat moment heb ik het niet goed begrepen, of misschien heb ik het niet ernstig genomen… Nochtans, vandaag heb ik, door je martelaarschap, deze zin begrepen… je bent dood in de ziel en in het lichaam om te verrijzen in je welbeminde en je meester, en voor de verrezen Christus in jou, ondanks het lijden en de droefheid, ondanks de chaos en de waanzin.

In naam van welke God van de dood hebben zij je gedood? In naam van welk heidendom hebben ze je gekruisigd?... Wisten ze echt wat ze deden?

God, we vragen je geen wraak of weerwraak, maar overwinning… overwinning van het juiste op het valse, van het leven op de dood, van de onschuld op de valsheid, van het bloed op het zwaard…

Jouw bloed zal niet tevergeefs zijn, beste Ragheed, want het heeft de grond van jouw land geheiligd… en je tedere glimlach moge verder vanuit de hemel de duisternis van onze nachten verlichten en ons een betere dageraad aankondigen…

Vergeving, mijn broer, maar wanneer de levenden elkaar ontmoeten, geloven ze alle tijd te hebben tot gesprek met elkaar, om elkaar te bezoeken en gevoelens en gedachten uit te wisselen… Je hebt me uitgenodigd in Irak… ik droomde er altijd van… om je huis te bezoeken, je ouders, je bureel… Ik had me nooit ingebeeld dat het je graf zou zijn dat ik op een dag zou bezoeken of de verzen van mijn Koran die ik zal reciteren voor je zielsrust…

Broer, je bloed is niet vergeefs vergoten… Je had je rol ernstig genomen, tot het einde, met een glimlach die door niets gedoofd wordt… nooit.

Je broer die van je houdt.

Adnan Makrani


   NAAR TOP       NAAR INHOUDSOVERZICHT     



HOE IK WEET DAT GOD BESTAAT

Een bedenking naar aanleiding van “Why I know there is a God” van Fulton Oursler, Auteur van: The greatest story ever told (‘Het mooiste verhaal ooit verteld’), Modern Parables, The greatest book ever written (Permabooks, Doubleday, New York).  

God niet nodig

Nogal wat mensen in onze tijd hebben het opgegeven te geloven in God, zelfs in een ‘hoger Wezen’. Onze tijd en het leven hebben immers zoveel te bieden. Waarom je nog bezighouden met het al of niet bestaan van een God? Je hebt je werk, je hebt een gezin (al of niet nieuw samengesteld), je hebt wat collega’s, een vriendenkring, je gezondheid is niet slecht, je inkomen evenmin; de avonden krijg je gevuld, geen probleem, geen overmatige verveling… Overigens zorgen de media ervoor dat je niet te klagen hebt, dat je wordt weggevoerd in de waas van een imaginaire (ingebeelde) wereld van entertainment (de mensen amuseren, en daarvoor voeren ze in hun programma’s zelfs politici, dokters en allerlei soorten mensen op die menen zichzelf of hun waar op die manier wat naar het groot publiek te kunnen brengen) spannende, emotievolle of erotische programma’s volgens je verlangen van dat moment. Je kan zappen of het later nog eens bekijken… Er is muziek, aangepast aan jouw gemoedsgesteltenis van dat moment en… er is ook nog internet, en allerlei snoepjes die je het – nou ja – volmaakte geluksgevoelen geven: drugs in overvloed, al of niet getolereerd en gelegaliseerd.  

In de plaats komt de leegte

Maar dit is een leugen! En op sommige ogenblikken voel je dat aan. Je hebt misschien wel je hart met zijn oneindige verlangens ingebetoneerd als met een Tsjernobil-sacofaag. Nochtans bevatte je het geen levensdodende inhoud, maar het getuigde van een werkelijkheid die je wellicht nu monddood hebt gemaakt. Je maakt je wijs dat je gelukkig bent, dat je geen andere wensen hebt… En na enige tijd geloof je het ook.  Maar er zijn – gelukkig voor de moderne westerse mens – momenten waarop hij ongecontroleerd zijn hallucinerende bril afzet en zijn leven en zijn omgeving en de wereld ziet, zonder de verdwazende waas van de overconsumptie. Hij ziet … de leegte in zijn eigen hart. Hij ziet … de verschrikkelijke gevolgen van de Westerse draaimolen in dolle levensvulling van volwassenen en jonge mensen, hij ziet … een Westerse wereld, een Westerse ‘beschaving’ (?) zonder uitzicht…

Gelukkig waren de franse revolutiekreten “Liberté - Egalité - Fraternité” nog wat gevuld met christelijke inhoud, zelfs tot op onze dagen, maar als de vrijheid, de gelijkheid en de broederlijkheid (‘kameraden’, citoyens) uitgehold worden en enkel nog gevuld met egoïsme langs alle kanten, dan sta je voor een ijzingwekkende kilte. En leegte.

En dan zegt men: ’t Is wél geweest. Euthanasie dus. Want ik kan het niet meer opbrengen, niet voor anderen en niet voor mezelf. En God hebben we dood gemaakt. Nee, eigenlijk alleen maar monddood, hoor. En zelfs dat is nog niet absoluut. Want als je de stoppen uit je oren neemt, hoor je Hem af en toe toch nog. Hij heeft zo’n compassie met de moderne mens, al doet die al het mogelijke om Hem uit te schakelen of minstens uit te bannen… Hij wil zich ook vandaag nog doen horen om de mens wat licht en vrede te brengen… Een wondere God, onze God.  

Een Amerikaan beweert dat Hij God kent

Fulton Oursler was zo’n oververzadigde moderne mens, een Amerikaan, eertijds bekend publicist.

Reeds als kind had hij vragen omtrent het bestaan van God en deze zoektocht naar God verliet hem niet meer. Kun je echt weten dat God bestaat? Er was eens een Russisch astronaut, ik meen zelfs dat het maar een kosmonaut was, die bij zijn terugkomst op aarde zei: “Kameraden, het heelal is leeg. Er is geen God”. Hij had inderdaad maar een sprongetje gemaakt tot even buiten onze dampkring – een kosmonaut dus toch – zo’n paar keer rond de aarde draaien, en hij beweerde dat er geen god was. Nou, als je weet wat de aarde maar betekent in dat onmetelijke heelal, dan was dat een fameuze grootspraak. Bovendien mocht hij nog heel wat verder gaan kijken, God zou hij niet zien. Vast niet. En ondanks die (niet) vaststelling zijn er toch heel wat mensen die elke dag als morgengebed zeggen: “Ik geloof in God, de almachtige Vader, schepper van hemel en aarde…”. Het aloude ‘symbolum des geloofs’ dus, de ‘twaalf artikelen van het geloof’ of de christelijke ‘geloofsbelijdenis’ Maar als je vrienden je zeggen: “We weten dat je gelooft, akkoord, maar kun je echt weten dat dat wat je gelooft ook wààr is?”. Hierop antwoordde Oursler: “Ik weet inderdaad dat het waar is. Het Oude Testament zegt reeds: Wees stil en weet: Ik ben uw God”. Geloof moet zichzelf niet bewijzen. Zalig die geloven zonder gezien te hebben, kreeg de apostel Thomas te horen. De blinde uit Galilea geloofde alvorens hij het zicht kreeg. Wij krijgen het licht eens we tot geloof komen. Een goddelijke paradox. Die transcendentale ervaring zal men een illusie noemen, toch is het een sublieme werkelijkheid. Het is niet omdat we bv. doof zijn dat Beethovens 5de symfonie een illusie is. Maar ook als we doof zijn, kunnen we toch de stem van de hemelse Vader vernemen. Dat is hier het grote verschil. We zeiden het al: zo groot, zo verheven is het menselijk hart, dat het God kan kennen. Maar...  tegenwoordig lijkt dat niet meer het geval te zijn, althans in onze ‘ontwikkelde’ landen.  

Zijn er verwijzingen naar God?

Misschien is ‘God bewijzen’ trouwens een verkeerde uitdrukking. Fulton Oursler verwijst naar twee ‘sleutels’ die ons wellicht kunnen helpen om ons open te stellen voor het meest spannende levensmysterie.  

Door redenering

 Je kan bv. beroep doen op je verstand, logisch redeneren. Ik meende dat de wetenschap toch ook gelooft in dingen die ze niet kan waarnemen, maar waarvan ze veronderstelt dat ze er zijn, bv. atomen. Heeft u soms al een atoom gezien? Maar als je dan ziet wat het splitsen van atomen heeft teweeg gebracht in Hiroshima en Nagasaki kan je niet langer twijfelen. Of als men een ster ontdekt gewoon door sterren-rekenkunde, dus zonder dat men ze ooit gezien heeft – zo iets gebeurt geregeld in de astronomie – dan weet men dat ze er is. Het kan best zijn dat men ze later met speciale telescopen toch gaat waarnemen, maar men wist op voorhand dat ze er was. En zo zijn er mensen die ons allerlei ‘godsbewijzen’ voorschotelden. God heeft zich geopenbaard in zijn schepping en men kan zijn sporen opsporen, je kan als het ware vaststellen dat Hij voorbijgekomen is. Het is zoals de wind die je ook niet ziet, maar waarvan je wel de resultaten ziet: het buigende riet, de ritselende bladeren, de frisse zucht op je gelaat, het golven van het water…  

Door persoonlijke ervaring

Maar al die wetenschappelijke bewijzen of verwijzingen, redeneringen rondom de tekenen die naar God kunnen verwijzen maakten niet zo’n sterke indruk op Oursler. Hij wou eerstehands kennis. Boeken lezen over zwemmen en het water door en door kennen betekent toch maar heel weinig tot wanneer je zelf in het water duikt en zwemt: een heerlijke ervaring, lichter en vrijelijk bewegen, de vreugde van je in een ander element te bewegen… Persoonlijke ervaring. Dat was voor hem de tweede weg om God te kennen.

Hij had het (geluk en het licht) gezocht in Boeddhisme, een Westerse vertaling ervan in de zogenaamde Theosofie, Bahaïsme en Zoroastrisme en veel tussenstations. Hopen religieuze conferenties en seances van Spiritisme… tot hij op zijn dertigste gewoon een agnost was geworden zoals er tegenwoordig twaalf  in een dozijn zijn. Maar hij zat in een soort inwendige depressie. Geen nood. Er waren dokters, psychiaters en yogi’s. Tevergeefs! En midden heel die mentale kilte vond hij het. Wat juist? Hij hoorde het ware verhaal van een schrijver die door de Gestapo achtervolgd werd en op zeer wondere wijze ontsnapte aan de Nazi’s, hij trekt heel Frankrijk door maar wordt door de Spaanse politie teruggestuurd naar Frankrijk. Te Lourdes in de Pyreneeën doet hij als ongelovige een belofte aan Maria: “Als ik met mijn vrouw gered wordt en naar de Verenigde Staten kan trekken zal ik voor heel de wereld het verhaal schrijven van deze plaats (Lourdes)". Na dit gebed was hij zo kalm als wat. En deze Frans Werfel – die een week later inderdaad kon ontkomen – schreef als zijn eerste werk in Amerika: “Het lied van Bernadette”. Vóór zijn dood getuigde hij nog aan Oursler dat hij midden die angst van gevat te worden, God had leren kennen en daarna nooit meer het besef van Gods aanwezigheid had verloren.  

En dan doet Oursler zijn eigen verhaal. Hij zat dus mentaal aan de grond, zijn omgeving maakte zich zorgen over hem. En dan komt in hem het besef op dat hij ook maar gewoon aan God moet voorleggen waar hij mee zit. Er ging op de Fifth Avenue juist een optocht door. En hij ging plots een kapel binnen terwijl hij vroeg om de gave van het geloof… Hij zei er nog iets bij: “Over tien minuten ga ik misschien andere gedachten hebben, maar nu ben ik op mijn best en nu vraag ik u: als Gij werkelijk hier zijt, help me dan”. In zijn hart was er nog geen diepe vrede maar wel een wonder gevoel van hoop. Er deden zich een hele reeds eenvoudige gebeurtenissen voor die maakten dat hij na 14 dagen geen enkel ernstig probleem meer had. Ieder gebed wordt gehoord, maar niet altijd verhoord. Het antwoord kan immers ook ‘nee’ zijn. Bij hem was het dus ‘ja’.  

Wij mogen ons tot God wenden zoals een gevoelig kind een gunst vraagt aan zijn vader. Wij vragen God om gunsten voor anderen en voor onszelf en wij danken Hem er ook voor. Maar we mogen ook, wanneer we in gebed zijn en in nauw contact met de Vader, vragen om de vreugde van Hem te kennen. Want door het gebed weten wij dat er een God is, door het gebed kennen wij Hem, als Vader en als vriend.

En toen ongelovige vrienden hem zeiden dat zij God niet kenden en hij hun naar het gebed verwees bleven ze toch sceptisch. Maar, in Godsnaam, als je door het gebed God kan kennen, waarom willen ze dat dan niet door eigen ervaring experimenteren? “Voer Hem eens voor mij op”, zei hem de ongelovige. Dat kon hij niet voor die agnost doen. Die moest zelf de deur openen en God binnenlaten. En dan gebeurt – overigens op een eenvoudige manier midden het gewone leven van elke dag – het grote wonder van de diepe vrede in je hart en het tot evenwicht komen van je leven. Daarna wil God je hele leven stilaan weer opbouwen: de hongerigen gaan voeden, de dorstigen laven, de zieke bezoeken, de weduwe en de wees tot steun zijn, de naakte kleden, een woning zoeken voor de thuisloze… je inzetten in de Naam van God. Zonder je te bruskeren gaat God zijn weg met jou, door je telkens weer aan te moedigen tot een volgende stap.  Wil iemand God vinden, dan moet hij nederig vragen om een kans om te geloven en een stap zetten naar mensen die het moeilijk hebben. Als je je hart opent voor anderen staat het ook opener om God binnen te laten die bij jou wil blijven.  

Bemerking achteraf: valt God te bewijzen?

Het is een traditionele kerkelijke leer – gegrond op Bijbelse gegevens – dat een mens God kan kennen, steunend op wat in de schepping te bespeuren valt. We spreken dan niet van het ‘bewijzen van God’, in de zin van wetenschappelijk bewijs, want dan zou de kennis van God ‘vanzelfsprekend’ zijn, en zou er eigenlijk geen geloof meer nodig zijn. Het zijn eerder aanwijzingen, tekenen waarin God zich heeft uitgedrukt, zich laat kennen, laat zien dat Hij daar voorbijgekomen is. Het lijkt wat haarklieverij, maar ‘geloof’ en ‘wetenschappelijk bewijs’ zijn duidelijk twee onderscheiden zaken. De theologie (godgeleerdheid) heeft trouwens ook een heel andere ingesteldheid dan de filosofie (wijsbegeerte). Deze laatste kan alleen bevestigen dat er een ‘eerste en vrije Oorzaak’ is aan alles, nl. dat er een ‘hoger Wezen’ aan de oorsprong staat van alles. Meer niet. De theoloog kan dan misschien wel doen alsof ook hij van niets vertrekt, maar niets is minder waar: hij gelooft reeds, en wat hij doet is in feite trachten te begrijpen wat door de Openbaring aangereikt wordt.

Dit sluit echter niet uit dat de mens een natuurlijke kennis van God kan hebben. De openbaring veronderstelt zelfs die natuurlijke kennis. Als de mens immers open bloeit op een zekere kennis van een God, die spreekt of zich zwijgend doet kennen, dan kan hij ook de openbaring zien als het opheffen van een geheim en dus als resultaat van een vrij initiatief van God (anders zou er geen Openbaring zijn) en anderzijds als een vrij en gratis geschenk (anders zou ze niet bovennatuurlijk zijn).

   

EINDE ARTIKEL

   TERUG NAAR TOP       TERUG NAAR INHOUDSOVERZICHT     



DE PIJNLIJKE WEG VAN OUD NAAR NIEUW VERBOND

naar Dom  Célestin Charlier

Dat is wat veel gevraagd

In zijn boek, La lecture chrétienne de la Bible, beschrijft Dom Célestin Charlier het spannende moment waarop de eerste volgelingen van Jezus, Joodse mensen, aanvankelijk niet buiten de Joodse gemeenschap worden gesloten, maar hoe er zich voor henzelf wel een serieus probleem stelt wanneer ook heidenen christen worden. Wat moesten zij, Jood-christenen, met die mensen aanvangen? Worden die gewezen heidenen, die niet behoorden tot het Uitverkoren Volk ook erfgenamen van de rijkdom van de Thora? Erfgenamen van de Belofte? Allee zeg! Erfgenamen van het Verbond tussen God en zijn Volk? Nee toch!  

Al heel wat meegemaakt

Toegegeven, het Jodendom had al aanzienlijke avonturen overleefd en had al geweldige transfiguraties ondergaan in de loop van zijn geschiedenis. Denk maar even aan de hongersnood die hen naar Egypte had gedreven en even later de verdrukking in dat land. Daar trokken ze dan ook maar weg – een lange weg die ze als een machtig epos zagen van de doortocht door de rode zee, het lange verblijf in de woestijn waar ze echt Gods volk werden, maar dan toch wel vaak een weerspannig en morrend volk … en uiteindelijk de aankomst in het land Kanaän, het Beloofde Land. Ja, maar hoe moet je dat allemaal bekijken: een relatief kleine nomadenclan, die in Egypte zich aanzienlijk uitbreidt en bij zijn inval in het land Kanaän zich ontpopt tot een vrij krijgzuchtig volk dat een hoop steden en kleine koningen weet te overmeesteren. Ze zien zich nog wel als afzonderlijke stammen, maar af en toe spannen ze samen om een of andere koning of vreemde stam te bevechten. Ergens bezielt hun toch wel een godsdienstige gedachte, nl. dat ze het volk van God zijn, een God die zich niet laat opsluiten in een stierenbeeld of materiële gestalte, maar die met hen meetrekt en hen uit de nood helpt ... als ze maar helemaal op Hem vertrouwen. Ze krijgen koningen, krijgen een zeker aanzien tussen de volkeren, maar dan laten ze – overmoedig - God wel eens in de steek en zowel het noorden (Israël) als later het Zuiden (Juda) gaan in ballingschap naar Babel, naar Assyrië tot de Perzen hen tenslotte weer naar huis laten vertrekken. Even later is er dan weer Griekenland en de Helleense beschaving, en Rome, dat de wereld organiseert en … leegrooft.  

Tweede kans om Jezus te aanvaarden

Ondertussen is Jezus' korte optreden in Judea tot een dramatisch einde gekomen met zijn kruisdood. Dramatisch want zijn Joodse apostelen hadden Jezus gezien als de Joodse Messias die hun volk zou verlossen van de buitenlandse vijanden en hen zelfs tot zijn ministers zou maken, zetelend op 12 tronen. Die droom was stukgeslagen met de kruisiging van hun geliefde Meester. Hoewel. Na Pasen en nog meer na Pinksteren beginnen ze toch weer te hopen dat alles nog okay gaat komen bij de aanstaande Parousie, de schitterende terugkomst van Jezus, de Messias. Tegelijk zou heel het Joodse volk ook nog een herkansing krijgen, want hun eerste kans om Jezus als Messias te erkennen hadden ze stukgeslagen door hem over te leveren aan de vreemde macht, Rome. Maar nu, na zijn verrijzenis krijgen ze nog een tweede kans…

Wat een ontgoocheling wanneer het officiële jodendom dan toch niet terugkomt op zijn fout van het jaar 30 (de verwerping van Jezus) zodat de jonge christelijke gemeenschap zich – misschien wat al te vlug – gaat nestelen in de overtuiging dat hun Joodse volksgenoten voor een groot deel niet beter zijn dan de vreemde bezetters die Hem kruisigden.  

Heidenen nemen de erfenis graag over

En dan gebeurt er dit, dat er – en stilaan steeds meer – juist heidenen zijn die Jezus wèl gaan aanvaarden als ‘redder’. Misschien is het op dat ogenblik voor hen nog niet duidelijk wat dat ‘redder zijn’ juist betekent.  Maar er is nog méér: een van de Joodse christenvervolgers, Saulus van Tarsus, wordt zelf christen en juist hij wordt groot voorstander van opneming van de bekeerde heidenen als volwaardige leden van de christengemeenschap.  

Een echte aardverschuiving

Ja, goed, maar, hoe moet een rasechte gelovige Jood hiermee omgaan? Natuurlijk, er waren wel de ‘godvrezenden’ of ‘proselieten’, heidenen die wel het Joodse geloof aanvaarden: in God geloofden, de Joodse wetten en voorschriften onderhielden maar… niet besneden waren. Ze waren in zekere zin buren, maar waren toch nog buitenstaanders van het uitverkoren Godsvolk. Het is duidelijk dat gelovige Joden onvoldoende doorhadden dat God een plan had met ‘de goïm’, de ‘(niet-joodse) volken’. In de psalmen 2 en 22, in Jesaja en Joël klonk dat plan van God nochtans reeds door: het was niet omdat God zijn heil liet komen langs een uitverkoren volk, dat de rest van de volken buitengesloten zou blijven van zijn liefdevolle aandacht en heil. In het verhaal van de honderdman Cornelius, in de nasleep van Pinksteren, zie je dan hoe niet alleen die heidense ‘proseliet’ tot geloof in Jezus komt, maar dat Petrus ook een bekering doormaakt en duidelijk gaat inzien dat het heil vanwege God … ook voor de heidenen geldt.  Je hoeft zelfs geen Jood te zijn om te zeggen: Gods wegen zijn ondoorgrondelijk!

Maar dit gebeuren, dat openstellen van het heil voor een heiden, voor iemand die niet echt ‘Jood’ was… het was als een aardverschuiving, een aardbeving waar je als Joodse gelovige van duizelde. De heiden was immers als een onaanraakbare: je ging zijn huis niet binnen, je nodigde hem niet bij jou aan huis…  

Hoe omgaan met 'Joden' zowel als  'heidenen'?

Hoe moet men deze nieuwe situatie nu aanpakken? Je gaat Joodse christenen toch niet vragen van om te gaan met heidenchristenen! En er stellen zich nog andere problemen: “Hoe ga je aan de heidenen de termen “Messias”, “Verlossing”, “Zonde”, “Verbond”, “Belofte” uitleggen zonder hen eerst in te leiden in de organisatie van het Joodse leven, hun geschiedenis en tradities, kortom, zonder hen eerst tot Joden te maken”?

Paulus was afkomstig uit Tarsus, uit een Farizeeërfamilie, dat wel, maar hij had toch midden een heidense kultuur geleefd, had heel wat opgesnoven van de Helleense beschaving … Hij gaat nu duidelijk stellen dat Jezus niet gewoon maar een 'sluitsteen' is op een Joods gebouw, maar de 'hoeksteen' van een nieuw gebouw waarvan het oude (Verbond) enkel de voorbereiding en de voorafbeelding was. Natuurlijk ruzie in het kamp van de Joodse christenen. Totdat op het concilie van Jeruzalem Paulus de zegen krijgt van de andere apostelen om dit soort ‘blijde Boodschap’ te verkondigen.

We hadden het hierboven reeds even over ‘andere problemen’ die zich stelden. Het probleem met die nieuwe verkondiging was dat de Blijde Boodschap van Jezus eigenlijk toch wel in het verlengde lag van het Jodendom en dus maar echt goed kon begrepen worden… in het licht van het Jodendom! Nu ging men dus Jezus verkondigen aan heidenen, maar daartoe moest men hellenistische termen gebruiken om toch de Joodse formuleringen uit de Bijbel over te brengen naar die christenen uit het heidendom. Men ging dus de christelijke boodschap, die aanvankelijk binnen een Joodse cultuur was verkondigd, omzetten in voor de Grieks-Latijnse wereld verstaanbare taal. U kan zich inbeelden dat dit alles niet zo eenvoudig was. Vooral de Joodse gemeenschappen in de Verstrooiing (de diaspora nl. buiten Judea, buiten Palestina) konden een beetje als overgang dienen. Maar af en toe kwamen er hardliners uit Jeruzalem, en dan kwam er weer nieuwe onrust in de heidenchristelijke of gemengde christengemeenschappen.  

Oud en Nieuw Testament niet scheiden

Er waren nu twee bekoringen voor het jonge christendom: ofwel zich laten opslorpen door het Jodendom, ofwel zich teveel laten opslorpen door de heidense wereld, in een soort pregnosticisme. Dat laatste was geen kleine bekoring natuurlijk: sommige heidense mensen waren nog maar oppervlakkig bekeerd tot het christendom en leefden nog volop midden een door en door heidense beschaving en cultuur. De brieven van Paulus getuigen zowel van de strijd tegen de verleiding om van de heidenen Joden te maken als van de pasbekeerden opnieuw syncretisten te maken, een allegaartje te maken van christelijk geloof en van verschillende heidense godsdiensten.

Zowel Paulus als het 4de evangelie (Evangelie volgens Johannes) aanvaarden geen breuk met de ontwikkeling van de geschiedenis van het Volk van God: Jezus staat in het verlengde daarvan. Oud en Nieuw Testament mag je niet van elkaar scheiden, ze horen bij elkaar. Sint Jan blijft ook ons zeggen dat als het Oud Testament slechts betekenis heeft door het Nieuw Testament, het Nieuw Testament slechts bestaat dank zij het volle begrijpen van het Oud Testament. Een blijvende opgave voor de kerk van alle tijden.

   

EINDE ARTIKEL

   TERUG NAAR TOP       TERUG NAAR INHOUDSOVERZICHT     

  


CURSUS ICOON SCHILDEREN VOOR BEGINNERS

DE MOEDER GODS VAN HET TEKEN

Tijdens de 7de cursus “icoon schilderen voor beginners” (oktober/november 2007) van de ‘Fraterniteit van Maria’ schilderden (schreven) wij de icoon van de “Moeder Gods van het teken”.  

Waarom Moeder Gods van “het teken”?

De icoon toont ons Maria, die recht voor zich uit kijkt en voor haar staat in een ronde mandorla Jezus afgebeeld, niet zozeer als een kleine baby maar als de Emmanuel, de God-met-ons”. In Rusland noemt men deze icoon de “Moeder Gods van het Teken”.  

Deze benaming slaat op de profetie van in het Oudtestamentische boek Jesaja, waar we lezen:

“Ook dit liet Jahwe (door de profeet Jesaja) tot (koning) Achaz zeggen: 11 `Vraag Jahwe, uw God, om een teken, hetzij uit de diepte van de onderwereld of uit de hoogte daarboven.’ 12 Maar Achaz antwoordde: `Dat doe ik niet, ik stel Jahwe niet op de proef.’ 13 Toen zei de profeet: `Luister, huis van David! Is het u niet genoeg mensen te tergen, dat gij ook nog mijn God moet tergen? 14 Daarom geeft de Heer zelf u een teken: Zie de jonge vrouw is zwanger, en zal een zoon ter wereld brengen, en gij zult hem de naam Immanuel geven” (Jes.7,10 -14).  

De vervulling van een profetie

Over de concrete situatie heen, de aankondiging van een kind voor Achaz, als een hoopvol teken, ging deze profetie uit het Oude Testament in vervulling op de dag van de Aankondiging van de Heer en de instemming van Maria als ze haar Fiat uitspreekt: “Zie het dienstmeisje van de Heer; mij geschiede naar uw woord”(Lc.1,38). “Aan mij mag geschieden volgens uw woord”... Het zijn zo’n eenvoudige woorden, je zou er bijna óver lezen. Maar het is op dat vrije antwoord dat God heeft gewacht om zijn plan van liefde in vervulling te laten gaan. In deze icoon ligt uitgedrukt wat we in onze geloofsbelijdenis uitspreken: “Geboren, niet geschapen, één in wezen met de Vader en door Wie alles geschapen is. Hij is voor ons mensen, en omwille van ons heil uit de hemel neergedaald. Hij heeft het vlees aangenomen door de heilige Geest uit de maagd Maria, en is mens geworden”.

In onze bijbelvertalingen is er sprake over ‘de jonge vrouw’ als directe toepassing op de vrouw van Achaz. Twee eeuwen vóór Christus werd echter een Griekse Bijbelvertaling gemaakt door zo’n 70 schriftgeleerden ; deze vertaling noemt men de  ‘Septuagint (‘septuaginta’in het Grieks betekent 70 ). Deze Griekse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel was in de tijd van de evangelisten de gebruikelijke Bijbeltekst en het is wel opvallend dat de Septuagintvertaling in plaats van ‘jonge vrouw’ het (Griekse) woord ‘partenos’ heeft, wat maagd, ongehuwde vrouw betekent en zo heeft Matheüs het ook gebruikt (1,23). De drie sterren op Maria's voorhoofd en haar borst staan symbool voor haar maagdelijkheid vóór, tijdens en na de geboorte van Jezus.  

Mijn hart prijst hoog de Heer

Nadat ze haar ja-woord heeft gegeven op de uitnodiging van God, de Machtige, de Heilige, en in vrije overgave gebogen heeft voor zijn heilsplan, is Maria naar Elisabeth getrokken, die in haar zesde maand was en die Maria’s "sjalom" beantwoordde (verlicht door de heilige Geest) met de woorden: “Gij zijt de gezegende onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van uw schoot. Zie, zodra uw groet mijn oor bereikte sprong het kind van vreugde op in mijn schoot”.

In deze woorden wordt Maria begroet als de uitverkoren vrouw en wordt ook het kind dat zij verwacht reeds geprezen. Op de icoon ‘Moeder Gods van het Teken’ wordt Maria, als uitverkorene en Moeder Gods met edelstenen en parels versierd en wordt Jezus in een dubbele gouden mandorla met stralenkrans in het centrum van de icoon geplaatst (zoals zijn naam ook in het midden van ons Weesgegroet staat); en beide figureren tegen een achtergrond van bladgoud: de schoonheid en het mysterie van God. En het is de kleine Johannes die in feite als een kleine profeet (maar door Jezus zal hij de grootste genoemd worden) de vervulling van de profetie van Jesaja en de nabijheid van de Messias heeft aangevoeld. Onder meer daarom is het zo treffend wanneer Lucas in de lofzang van Zacharias optekent: “En gij, kind, zult profeet zijn van de Allerhoogste, want gij gaat voor de Heer uit om zijn weg te banen”.

Na de woorden van Elisabeth die Maria’s roeping en zending bevestigen, plaatst Lucas het Loflied van Maria, dat wij kennen als het ‘Magnificat’: “Mijn hart prijst hoog de Heer, 47 van vreugde juicht mijn geest om God mijn redder: 48 daar Hij welwillend neerzag op de kleinheid zijner dienstmaagd. En zie, van heden af prijst elk geslacht mij zalig 49 omdat aan mij zijn wonderwerken deed Die machtig is, en heilig is zijn Naam” (Lk. 1,46c-49).

Maria in gebedshouding mogen we daarom wellicht niet enkel zien als de voorsprekende Moeder Gods, maar als de lofprijzende Maagd en Moeder, die ons wil voorgaan in de lofprijzing en dankzegging. Dat mogen we ook leren vanuit deze icoon.  

Onze grote vergissing

Al dat goud en die kleuren, die heerlijke profetie die vervuld wordt, de aankondiging van de engel en de wondere begroeting door Elisabeth,  vinden we wel mooi en wonder, maar we voelen ons daar heel kleine mensen bij, zwak en zondig. Het is iets dat zich ver boven en buiten ons eigen kleine bestaan situeert, het overstijgt ons hemelhoog… Stop!

We begaan hier een zware vergissing. Deze icoon, waarin we Gods heerlijk heilsplan bezingen en de uitverkiezing van Maria en de vreugdevolle komst van Jezus in ons midden… deze icoon mogen wij ook beschouwen met een hoopvol hart, een hart vol verlangen. Want ook ons vraagt God of we zijn heilige tempel willen zijn, waarin Hij gediend en geloofd en aanbeden wordt. In het doopsel zijn wij tempel geworden van de Drieëne God. En als christen zijn wij geroepen om steeds meer te gelijken op Jezus, icoon, beeld te zijn van onze Heer en Heiland.

Door Jezus gelovig te aanvaarden als onze Heer en Redder en door Hem met liefde te ontvangen in de Eucharistieviering neemt Hij verblijf in ons. De Theotokos (de Moeder Gods) met het Christuskind leert ons een fundamentele waarheid van de kerk: dat Christus in ieder van ons woont. De heilige Ambrosius drukte het goed uit: “Iedere gelovige ziel ontvangt en geeft geboorte aan het Woord van God; Christus is, door het geloof de vrucht van ons allen, dus zijn we allen moeders van Christus”.  

Dezelfde Christus die nederdaalde om te verblijven in de schoot van de Maagd Maria komt ook om geboren te worden in ons, zodat ook wij mogen zeggen, zoals Sint Paulus het deed: “Ik leef niet langer, maar Christus leeft in mij; en het leven dat ik nu leef in het vlees leef ik door het geloof in de Zoon van God” (Gal. 2,20).”  

Een aanbod. Een passend antwoord?

Wel moeten we goed beseffen dat het opnieuw een vrij aanbod is van de liefdevolle God. ‘Maar allee zeg, hoe zal dit geschieden, ik ken toch mezelf een beetje, ik weet wat een klein en zwak mens ik ben?… God zegt: “De heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen…”. Op het liefdevolle aanbod van God, op de genade van het heilig Doopsel kunnen wij slechts een gepast antwoord geven met de kracht van de heilige Geest. U kent wellicht dat woord van de vroegere bisschop van Brugge, Mgr. De Smedt tot zijn vormelingen: “Onthou heel uw leven deze drie woorden en zeg ze zeer dikwijls: Kom, heilige Geest; kom heilige Geest”. Laten wij dit dan maar doen, trouw, in het besef dat we het uit eigen kracht niet kunnen opbrengen om Jezus uit te stralen, om vanuit zijn gezindheid te leven, om zijn woord in praktijk te brengen. God ziet genadig neer op onze kleinheid en wil ook aan ons grote dingen doen, Hij is nog altijd de Machtige en Heilige bij Wie niets onmogelijk is. Deze icoon verkondigt Gods wonderwerk en verwijst ook naar ónze  roeping!

  EINDE ARTIKEL

   TERUG NAAR TOP       TERUG NAAR INHOUDSOVERZICHT       


SMAKELIJK, MONSEIGNEUR

P.Pieter De Smet s.j.

De grote Zwartrok

Pater Pieter De Smet, en Jezuïet uit Dendermonde, was een groot (letterlijk en figuurlijk) missionaris bij de Indianenvolkeren in Noord-Amerika. Zijn brieven werden in drie delen uitgegeven door Pater F.J. Kersten. Hieronder geven wij een stukje uit een brief aan Mgr. Hughes, bisschop van New York. Ik vermoed dat de bisschop die dag nog alleen een beschuitje met een tas melk gegeten heeft. Dit stukje volgt trouwens op een korte mededeling over kannibalisme ten tijde van een grote hongersnood.


De Assiniboins staan bekend als driftig, jaloers en babbelziek; vechtpartijen en moorden komen dan ook veel voor bij hen, en zij hebben bijna voortdurend onenigheden onder elkaar. Elke dag gaf ik hun een onderrichting met behulp van een tolk; ik bewees allerlei kleine diensten aan gebrekkigen en ouden van dagen. Ik doopte zes kinderen en een stervende grijsaard. Zindelijkheid behoort niet tot de maatschappelijke en persoonlijke deugden van de Assiniboins. Zij zijn boven alle beschrijving vuil en overtreffen in dit opzicht al hun buren. Zij vergaan van het ongedierte en... verslinden dit op hun beurt. Een 'wilde', wien ik schertsend zijn wreedheid jegens deze kleine insecten verweet, antwoordde mij: "Hij beet mij het eerst, ik heb het recht mij te wreken".

Om niet onbeleefd te schijnen, overwon ik mijn natuurlijke afkeer en nam deel aan een feestmaal van stekelvarkenvlees. Ik beschouwde de Indianen, die het vlees sneden op hun lederen hemden, die glommen van vet en vuil en die zij hadden uitgetrokken, om ze als tafellaken te doen dienen. Zij veegden hun handen af aan hun haar, hun enige handdoeken; en daar het stekelvarken van natuur een sterke, onaangename geur verspreidt, kan men de geur raden van hen, die zich met zijn vlees voeden en met zijn vet insmeren.

Een oud vrouwtje, wier gezicht met bloed bevlekt was (dit zijn de rouwkleren van de Indiaan), bood mij een houten nap vol soep aan; de hoornen lepel, die voor mij bestemd was, was vuil en vettig; het goede oudje was zo goed hem met haar tong schoon te maken, alvorens hem in mijn nap te leggen.

Als een stuk gedroogd vlees schoon gemaakt moet worden, vult de ijverige kok haar mond met water en spuit de slok met al haar kracht op dat gedeelte, dat voor u bestemd is. Een bij de Indianen zeer geliefde lekkernij wordt op de volgende zonderlinge wijze bereid. De vrouwen beginnen met haar handen in te wrijven met vet; daarin vangen zij het bloed van het gedode dier op. Daarna vullen zij de ketel met vet, fijn gehakt vlees, maar fijn gehakt... met de tanden. Met deze bewerking zijn een half dozijn vrouwen uren bezig. Dit grondig bewerkte kauwsel gaat van de mond de ketel in en levert het geliefkoosde gerecht.

Voeg daarbij, als desert, een reusachtige schotel met korstjes van gedroogde en tot poeder gemalen mieren, sprinkhanen en krekels, en gij kunt u een denkbeeld vormen van de kookkunst der Indianen.  (...)

Ik blijf, Monseigneur,

Uw zeer nederige en gehoorzame dienaar in J. Chr.

P.J. De Smet, S.J.


  EINDE ARTIKEL

   TERUG NAAR TOP       TERUG NAAR INHOUDSOVERZICHT     


POPULAIRSTE BIJBELVERZEN OP INTERNET 
Een mailbericht van KerkNet/ChristianPost 30/10/2007 :

‘Zoveel immers heeft God van de wereld gehouden,  
dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft geschonken,  
zodat iedereen die in Hem gelooft  
niet verloren gaat, maar eeuwig leven bezit’.

Dit vers uit het Johannesevangelie 3,16 is het populairste Bijbelvers op internet.  Dat blijkt althans uit een onderzoek uitgevoerd voor de lancering van een website die het opzoeken van Bijbelverzen moet vereenvoudigen.

Hoe is men tewerk gegaan om tot die conclusie te komen? Volgens ‘The Christian Post’ werden 37 miljoen Bijbelverwijzingen teruggevonden op internet. Die werden netjes gerangschikt in volgorde van populariteit en daarna werd een top 100 samengesteld.

87 procent van de honderd populairste Bijbelverzen blijken afkomstig uit het Nieuwe Testament. De drie populairste stammen uit het evangelie van Johannes. Naast bovengenoemd vers zijn dat ook nog de twee volgende bijbelverzen:  

Joh. 1,1 “In het begin was het Woord en het woord was bij God en het Woord was God”.

Joh. 14,6 “Jezus antwoordde hem: Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader tenzij door Mij”.

De meest geciteerde Bijbelboeken op het internet zijn de brieven aan de Efeziërs, de brief van Jacobus en de brief aan Titus.

De meest geciteerde Bijbelhoofdstukken zijn 2 Petrus 1, Psalm 1 en Johannes 1 zijn .  

EINDE ARTIKEL

EINDE VAN DIT NUMMER

   TERUG NAAR TOP       TERUG NAAR INHOUDSOVERZICHT