GELOOF en LEVEN



 HOME

 INHOUD

GEESTELIJK LEVEN EN DE MEDEMENS

Bezinning vanuit het boek  “Leven van Anna-Katarina Emmerich (1774-1824)” door pater Pacificus Declercq Trappist Abdij Westvleteren.  In het eerste deel van zijn “Leven van Anna-Katarina Emmerich (1974, Deel I blz. 85-89) behandelt p. Pacificus in een kapitteltje  over haar “Buitengewone Naastenliefde”.   

Een gelovige moeder

De gestigmatiseerde Anna-Katarina Emmerich werd op 8 september 1774 geboren in Duitsland, niet zover van de Nederlandse grens, in het boerengehucht Flamschen, in de nabijheid van Koesfeld en zo'n  15 km . van Dülmen (waar ze later als kloosterzuster verbleef en waar ze in 1824 overleed).  Zij was het vijfde van de 9 kinderen, zes jongens en drie meisjes, in een gezin van arme pachters of keuterboertjes (Kötterleute), afhankelijk van de 'grootboer' Zeller Emmerich.  Haar ouders waren gelovige mensen. Katarina hoorde haar moeder vaak halfluid zeggen "Niet mijn wil, maar de Uwe". Ook had zij als spreuk: "Lieve Heer-God, geef me geduld en sla dan maar toe, zo hard als ge wilt". Een vrouw die van geen kleintje vervaard was en die Katarina zeker beïnvloedde om geen angst te hebben voor het lijden "als God mij maar genoeg kracht verleent" en het verlangen om in alles Gods wil te doen. Onaangename woorden voor weekgeworden christenen zoals wij.  


Een begenadigd kind

Van kindsafaan had Anna-Katarina (in haar omgeving sprak men van Anntrinchen, Anna Katarieneke) een diep innerlijk leven en kreeg ze visioenen (o.a. Het leven van Jezus), die ze pas later als zodanig erkende; ze dacht namelijk dat iedereen zo'n beelden kreeg. Vrij vroeg voelde ze zich ook aangetrokken tot het kloosterleven. De ouders hadden  aanvankelijk wel moeite met die speciale begenadiging en behandelden haar een tijdlang nogal ruw.  Later werd ze evenwel hun lievelingskind. Schoolgaan kwam er niet veel aan te pas voor Anntrinchen: catechismus of godsdienst en wat leren lezen, ja, maar schrijven heeft ze daar nauwelijks geleerd. Ze trachtte haar vriendinnetjes de aandacht voor de geestelijke werkelijkheden bij te brengen tijdens processiespelen en ging in tegen ruzies.

Op 12 jaar moest ze gaan werken als dienstmeid bij boer Zeller Emmerich, maar drie jaar later bleek dat het zware werk haar gezondheid echt ondermijnde. Na een tijd van rustiger werk thuis werd ze uitbesteed bij een naaister (Elisabet Krabbe). Twee jaar van rustiger leven.  


Aandacht voor de materiële nood van anderen

Van haar 17de tot haar 20ste jaar woonde zij te Koesfeld bij een andere vrome en bescheiden naaister. Haar ouders hoopten dat ze door dat werk de gedachte aan het kloosterleven uit haar hoofd zou zetten. Dat was een misrekening want Anntrinchen zag dit werk juist  als een kans om wat geld te verdienen, nodig om te kunnen intreden in het klooster.  Maar ook dat was dan weer een misrekening. We zouden soms denken dat heel godsdienstige mensen zo met God en het geestelijke bezig zijn dat ze de mensen wat uit het oog verliezen. Bij Anna-Katarina was dat niet het geval. Het geld dat ze verdiende verdween door haar menslievendheid steeds weer naar mensen die in nood waren. Dit ligt wel helemaal in de lijn van wat de Mystieker Tauler schrijft: "Uit de hoogte van de goddelijke vereniging dalen mystieke zielen weer naar beneden om zich de noden van de gehele christenheid aan te trekken; zij behartigen in heilig gebed en met brandend verlangen alle belangen, waarvoor God wil dat men bidt, de belangen van hun vrienden, van de arme zondaars, van de zielen in het vagevuur, van de geestelijke Overheden, van het christenvolk, enz. en zij rekenen het zich tot plicht alle noden van de kerk, in zover het hun mogelijk is, door alle middelen te verhelpen".

En nood was er genoeg in haar streek: de franse revolutie met in haar zog de Napoleontische oorlogen, de doortrekkende en inkwartierende troepen, de 7-jarige oorlog (1756-1763) waarbij Koesfeld verwoest werd hadden voor grote armoede gezorgd. Als kind gaf ze reeds kledingsstukken weg die ze zelf kon gebruiken. Haar loon gaf ze nu bijna onmiddellijk weg. Soms leende ze zelfs om te kunnen weggeven, nog voor ze haar loon ontvangen had, getuigt haar geestelijke leider, P. Reckers.  


Haar zorg voor de geestelijke nood

Haar vriendinnen getuigden later dat zij er steeds op uit was om hen te onderrichten in de geloofsleer en hoe ze als christenen moesten leven (moraal). "Ons gesprek liep altijd over de godsdienst, die zij me nader verklaarde; zij onderrichtte me waarin de plichten van een christen bestaan en vertelde mij veel uit de levens van heilige nonnen ..."

Soms bracht ze haar christelijk getuigenis voor een hele groep  personen: "Voor de huizen waar ze naaiwerk verrichtte heeft zij 's avonds, na volbrachte dagtaak, aan de mensen allerhande onderrichtingen gegeven; zij vertelde hun dan ook het schone dat zij gelezen had en las het hun ook wel voor".  

Soms bleef er na die groepssamenkomst wel eens een of andere jongen of meisje na om raad te vragen. De jongeren die ze op die manier bereikte, nodigde ze uit om 's zondagsnamiddag mee de kruisweg te gaan op  weg naar Koesfeld en zij bad daarbij voor. Zo werd ze tot ziel van een groep echt christelijke jongeren. Dit soort  'apostolaat' zal vandaag wellicht niet op dezelfde wijze kunnen uitgeoefend worden als in dat rurale midden. Toch blijft het een soort van uitdaging voor ons om onze verantwoordelijkheid voor het 'geestelijk heil' van onze naasten in concrete situaties op te nemen. Voorafgaandelijk moeten wij waarschijnlijk bidden dat Gods Geest ons innerlijk zou vernieuwen opdat we bezield zouden zijn met een vernieuwde geest van evangelisatie waartoe paus Joannes-Paulus ons opriep.

Een speciale zending kreeg ze om te vragen dat zij het lijden van anderen zou mogen dragen, zelfs de straffen die verdiend waren voor alle zonden, waarvan zij op natuurlijke of bovennatuurlijke  wijze kennis kreeg.

Voor personen die in een zondige situatie leefden had zij ook een groot mededogen. Zij bad ervoor en onderging vaak allerlei vervolgingen van de Kwade.   


Geen kwaad spreken

Een andere blijk van oprechte naastenliefde en respect voor de medemens lag in haar grote zorg om geen kwaad te spreken van mensen. Iemand getuigde later: "Zij dacht over iedereen goed en ze duldde niet dat men in gesprekken de gebreken van anderen te berde bracht... zij gaf ons hieromtrent dikwijls goede vermaningen... Zij sprak van iedereen goed en vermaande ook haar vriendinnen om niets dan goed van de naaste te denken en te zeggen... Zij sprak nooit kwaad van anderen en drukte me dikwijls op het hart zoiets nooit te doen...".  


... En?

Ging het haar nu niet méér ter harte dat ze in het klooster kon treden dan dat ze een deel armen kon helpen? Ze rekende er op dat God haar wel in de gelegenheid zou stellen in te treden. Dit vertrouwen en die verwachting werden inderdaad beloond... al zou ze nog jarenlang moeten wachten.

  



   INHOUDSOVERZICHT     


IRENEÜS VAN LYON, EEN STRIJDVAARDIGE VREDESDUIF

Vergaard door Ben Van Vossel


'Eirenaios” klinkt nogal Grieks. Het is ook Grieks en betekent: ‘vredelievende’. Het is de eigenlijke naam van een heilige bisschop uit de tweede Eeuw, Ireneüs, zoals men hem in het Latijn is gaan noemen. In onze taal spreekt men wel eens (op zijn Frans) van Irené (vrouwelijk: Irène), namen die ook teruggaan op dat Griekse eirenei: vrede. Hij is echt geen onbekende voor de katholieken. Tot de 4de eeuw was hij zeer goed gekend. Daarna minder tot Erasmus hem weer opdiepte en zelfs sprak van ‘mijn Ireneüs'. Paus Benedictus XVI citeert hem een paar keer in zijn  recent boek over Jezus van Nazareth (Lannoo 2007). Zijn icoon siert de voorpagina van dit nummer van ‘Geloof en Leven’.   

Allochtoon in een kosmopolitische stad

Hoewel men hem meestal Ireneüs van Lyon noemt, werd hij rond  130 in Klein-Azië geboren en was Griekstalig. Hij had christelijke ouders wat op dat moment nog wel een uitzondering was in de Kerk. Hij groeide waarschijnlijk op in Smyrna in de omgeving van de heilige Polycarpus (°70 +156) die daar bisschop was; Smyrna was de antieke naam van de Turkse stad Izmir. Over Polycarpus, een van zijn leermeesters, deelt Ireneüs mee dat deze nog “gesproken heeft met de heilige Johannes en andere getuigen van de Heer”.  Met Ireneüs staan we dus nog bij de heel jonge kerk en leren we op welke manier de H. Schrift werd doorgegeven in het jonge christendom.  Naast zijn vertrouwdheid met de heilige Schrift was Ireneüs ook een gecultiveerde ‘Griekstalige’ die de verschillende filosofen had bestudeerd; te Rome had hij mogelijks onderricht gekregen van de heilige martelaar Justinus; we weten dat toen Ireneüs rond  155 in Rome was, de heilige Justinus daar onderricht gaf. In 170 wordt Ireneüs te Rome priester gewijd. In 177 of 178 volgt hij bisschop van Lyon op, Pothinus, ook een Griekstalige bisschop die de christenvervolging in Lyon niet overleefde.    

Lyon

Die vervolging van 177 onder de regering van de zogenaamd humanistische keizer Marcus Aurelius (was Romeins keizer van 160-180) was eigenlijk geëist door de heidense bevolking van Lyon. Er waren al zoveel onlusten geweest sedert Germaanse horden waren binnengevallen (166), een verschrikkelijke besmettelijke ziekte en het uitroepen van een tegenkeizer… het kon niet anders of de goden waren vertoord. En wie was daar de oorzaak van?  Och, een zondebok vind je altijd: de christenen, want deze andersdenkenden wilden de Romeinse goden niet vereren. En dus wreekte de bevolking van de Rhônestad zich op die Griekstalige christengemeenschap van Lyon Ireneüs zelf ontkwam aan die vervolging, hoewel hij toen reeds behoorde tot de geestelijkheid van Lyon.    

Naar Rome gezonden

Vlak voor die vervolging, waarbij zo’n 49 christenen gedood werden, zendt men Ireneüs als afgevaardigde naar Rome met een brief voor paus Eleutherius vanwege de Lyonese ‘belijders’. Het is wel opvallend dat tijdens die vervolging die Griekstalige kerk van Lyon nog bedacht was op de juiste leer en de eenheid van de kerk. Hun brief handelde immers over het Montanisme in Azië en de maatregelen die men tegen hen had genomen. De Lyonese christenen (het grote deel van de clerus was in de kerker opgesloten) vroegen aan de paus om zo vlug mogelijk de vrede ‘tussen de kinderen van de kerk’ te herstellen. Wie kon men beter met deze brief naar Rome zenden dan Ireneüs “zeer gedreven voor het testament van Christus” en wiens naam (Eirènei) etymologisch ‘vrede’ betekende.    

“Wij groeten u in God duizend en duizend keer, vader Eleutherius. Wij hebben onze broeder en metgezel Ireneüs opgedragen u deze brief te brengen en wij vragen u hem goed te achten, als ijveraar van het testament van Christus. Want als wij zouden weten dat de rang zou bijdragen ter rechtvaardiging van iemand, dan is het als presbyteros (op dat moment nog ‘bisschop’) van de kerk, functie waarmee hij bekleed is, dat wij hem eerst en vooral zouden aanbevolen hebben” (Eusebius Kerkgesch. V,4,2)

Met die brief is wel iets speciaals aan de hand, aangezien (nog steeds volgens de Dictionnaire de Spiritualité) er eerst de handtekeningen op staan van de Belijders van Wenen, mogelijks omdat Ireneüs al bisschop was van (de Griekssprekende kerkgemeenschap van) Wenen en pas daarna de handtekening van de belijders van Lyon. Het is evenwel mogelijk dat Ireneüs op het ogenblik van de brief ook reeds bisschop was van Lyon, want bij het begin van de vervolging te Lyon was de 90-jarige bisschop Photinus gestorven in de gevangenis en die vervolgde gemeenschap kon niet lang zonder leidsman blijven. Mogelijks was Ireneüs dus reeds bisschop toen hij met die brief naar Rome vertrok.

De brief was ook weer verzoenend van opzet, omdat hij de bisschop van Efese wou ontlasten van de beschuldigingen die tegen hem waren ingebracht. Waarschijnlijk bereikte Ireneüs met deze ‘brief van de martelaren van Lyon’  zijn vredebrengend doel bij paus Eleutherius. 15 jaar later zal hij weer zo’n soort verzoenende stap ondernemen bij paus Victor. Ireneüs, de vredelievende.   

Bisschop te Lyon

Ireneüs verbleef niet al te lang in Rome en spoedig na het eind van de vervolging daar vertrok hij naar Lyon waar bisschop Pothinus gestorven was. Vanuit Lyon heeft Ireneüs als bisschop bijgedragen aan de kerstening van het toenmalige Gallië (Frankrijk). Wanneer hij juist gestorven is en hoe is ons niet bekend. De heilige Hiëronymus en anderen stellen dat hij als martelaar is gestorven onder keizer Septimus Severus (202), maar over deze overlevering bestaat geen zekerheid. In ieder geval wordt de heilige Ireneüs in de Rooms-katholieke Kerk gevierd op 28 juni als bisschop èn martelaar. Op de icoon die we met de Fraterniteit van Maria schilderden draagt hij dan ook de rode martelaarsmantel. Volgens sommigen is hij niet officieel erkend als kerkleraar (noch als kerkvader), misschien omdat hij het millenarisme was toegenegen, een overigens wijd verspreide overtuiging in die eerste eeuwen, mede onder invloed van het ‘duizendjarig rijk’ zoals het ook in de Openbaring van Johannes voorkomt (Apoc. 20,1-7).   

Verzoener

In Rome was op dat ogenblik alles wat rustiger en toen Ireneüs terugkeerde te Lyon was er ook daar geen vervolging meer. Ofwel was Ireneüs toen reeds bisschop van Lyon ofwel werd hij nu door de christenen van Lyon tot hun bisschop gekozen. Hij lijkt verder Lyon niet meer te hebben verlaten. Over zijn leven is ons verder niet zoveel bekend, maar des te meer kennen wij hem als schrijver, met name als bestrijder van allerlei ketterijen en als (daar overigens mee samenhangend) vurig verdediger van het primaatschap van de bisschop van Rome. Omdat de eenheid van de Kerk voor hem en zijn geloofsverdediging zo belangrijk leek, trachtte hij te bemiddelen tussen paus Victor I en de Oosterse kerken omtrent de datum van het Paasfeest waarbij hij de paus vroeg om toch niet te streng op te treden (de paus stond op het punt om de Oosterse kerken in de ban te slaan, hetgeen dus gelukkig – mede dankzij de tussenkomst van Ireneüs - niet gebeurde). Wij zagen hierboven reeds dat hij – waarschijnlijk naar aanleiding van het Montanisme – verzoenend mocht optreden bij paus Eleutherius.   

Verdediger van de Kerk en de christelijke leer

Ireneüs mag het dan al in zich hebben om verzoening te brengen, hij bracht de spreuk in praktijk die in de 2de Johannesbrief terloops vermeld wordt: “waarheid én liefde”, de twee! Dit betekent dat hij wel liefdevol was en op verzoening gericht, maar dat hij anderzijds - uit liefde voor de waarheid en voor de volgelingen van Jezus - de strijd aanbond voor de waarheid en dus tegen dwaalleraren en ketters die de ware leer van Jezus verdraaiden. Van de twee werken die ons van Ireneüs bekend zijn is ligt vooral het eerste in die lijn.

1° Te Lyon schreef hij inderdaad zijn groot werk “Tegen de ketters” (Adversus haereses), dat eigenlijk uitsluitend tegen allerlei gnostieke invloeden gericht is. De hele titel luidt: Ontmaskering en weerlegging van de valselijk genoemde Kennis. Het boek werd in het Grieks geschreven, een taal die toen nog zowel in het Oosten als in het Westen door wie gestudeerd had ook begrepen werd; het werk noemt dan soms ook met het Griekse beginwoord: “Elenchos”. 2° In het begin van de 20ste eeuw werd van Irenaeus nog een klein traktaat in Armeense vertaling teruggevonden en gepubliceerd “Over het bewijs van de apostolische verkondiging” (“epideixin” of “demonstratio”). De oorspronkelijke Griekse tekst hebben we dus niet meer. In dit werkje, een soort catechese, verklaart en staaft hij de voornaamste christelijke dogma’s aan de hand van het Oude Testament.   

“Adversus haereses” - “Tegen de ketters” Dit werk werd in het Grieks geschreven, misschien omdat die taal hem het best lag en deze taal begrepen werd zowel in het Oosten als het Westen door ieder die wat gestudeerd had; maar bovendien schreef Ireneüs toch vooral voor de eigen en dus Griekstalige christenen van zijn gemeenschap, die het meest bedreigd werden door de leraars van het zogenaamde christelijk gnosticisme. Als bisschop had hij minder schrik van de mysteriegodsdiensten maar vreesde hij eerder de opvattingen van zogenaamde christenen die het gnosticisme een christelijk sausje hadden gegeven. Zo was er o.m. Marcus de Magiër, een verstandig maar ook geniepig gnostische leraar, die niet vies was van allerlei vormen van demagogie. Hij kende bv. trucks om bij de consecratie de wijn een dieprode kleur te geven. Vooral deze goocheltrucs en dan ook zijn theorie dat je niet je energie mocht verkwisten door de strijd tegen je sexuele driften maar dat het beter is je op tijd en stond over te geven aan seksuele uitspattingen zodat je al je krachten kon besteden om op te stijgen naar de geestelijke sferen, de echte Kennis (of Gnosis), dit soort zaken viel wel in de smaak van een aantal mensen. Hij zocht zijn waar vooral aan  te brengen bij wankelmoedige gelovigen en bij rijke dames. Uit het boek blijkt dat Ireneüs de leer van Marcus goed kende, zodat hij hem ook met kennis van zaken van antwoord kon dienen en ook diens volgelingen en de christenen die zich door zijn volgelingen lieten verleiden.  

Uit zijn “Tegen de Ketters” blijkt dat hij de Schrift door en door kent en hij neemt ze als basis bij zijn weerlegging van het gnosticisme. Hij is er zich evenwel van bewust dat ook de ketters vaak beroep deden op de Schrift maar ze dan echter verdraaiden om hun eigen stellingen te onderstutten. Waarop kan je dan het geloof laten berusten? Op de geloofszin, zegt Ireneüs, de ‘sensus fidei’, ‘le sens de la foi’. De heilige Geest werkt in het gelovige volk en als gelovige, als christen voel je aan waar de ware geloofswaarheid ligt. Als bovendien dit aanvoelen van het gelovige volk ook nog ondersteund wordt door de bisschoppen, dan mag je zeker zijn dat dit ook Gods woord is. En ook hier is er een ‘maar’. Ireneüs had er weet van dat sommige  priesters en zelfs bisschoppen afwijkende leerstellingen verdedigden en zo de gelovigen misleidden. Dan ben je natuurlijk nergens meer veilig. Waar moet je dàn nog zekerheid vinden? Waar vind je dàn nog de veilige baken waarnaar je je overtuiging kunt richten? Eigenlijk is dit ook een hedendaagse vraag nu allerlei echte of would-be theologen en ook priesters soms afwijkende leerstellingen verkondigen, en sommige bisschoppen – denk aan Mgr. Lefèbvre  - zich zelfs tegen de paus en het concilie keren. Maar ook als priesters en bisschoppen – ik zwijg dan nog over (Renaissance-) pausen – helemaal geen christelijke levenswandel leiden? Wat moet je dan doen? Naar wie moet je je dan richten? Waar heeft Ireneüs naar een oplossing gezocht voor deze problematiek?   

De apostolische traditie

Ireneüs is dan gaan zoeken naar de ‘bron van ons geloof’ en hij heeft het over de ‘apostolische traditie’, nl. wat de apostelen hebben doorgegeven, dàt is het fundament van de geloofstraditie en daar moet je steeds naar terugkeren. Jezus heeft immers gezegd: “Wie naar jullie luistert, luistert naar Mij, en wie jullie afwijst, wijst Mij af” (Lk.10,16). Over heel de bekende wereld hebben de apostelen het geloof uitgedragen. Ireneüs verwoordt het als volgt: “Zij gingen tot de uiteinden van de aarde en verkondigden het goede ons door God geschonken en de vrede van de hemel voor de mensen. Zij hadden allen in gelijke mate en ieder afzonderlijk deel aan het evangelie van God”. De al wat oudere Ireneüs zal verder ook dankbaar terugdenken aan de wijze waarop hijzelf het geloof heeft overgeleverd gekregen. Hij vertelt dit bijna emotioneel in een brief aan Florinus, een jeugdvriend die op het ketterse spoor was geraakt:  

“Ik herinner mij beter zaken van vroeger dan hetgeen pas geleden gebeurd is. Het is zelfs zo dat ik nog de plaats kan aanwijzen waar de eerbiedwaardige Polycarpus ging zitten om met ons te praten (…). Hoe hij vertelde over zijn relaties met Johannes en met de anderen die de Heer hadden gezien, hoe hij hun woorden overbracht en wat hij van hen gehoord had over de Heer. (…) In één woord, hoe Polycarpus de traditie had doorgekregen van degenen die met eigen ogen het leven van het Woord hadden gezien. (…) Door Gods welwillende goedheid luisterde ik er aandachtig naar en ik schreef het niet op papier, maar in mijn hart, en met Gods genade overweeg ik het nog steeds bij mezelf”. Hier stoten wij op het diepe inzicht van Ireneüs. De apostelen hebben Jezus gekend, beluisterd, aanvaard en in de kracht van de heilige Geest hebben zij hem over heel de (toen gekende) wereld verkondigd. Zij die hen gelovig aanhoord hebben (zoals Polycarpus die Johannes nog gekend heeft), die hebben op hun beurt weer aan anderen het Blijde Nieuws van het Koninkrijk verkondigd  (zoals Polycarpus aan Ireneüs). Het is dus van belang dat je kunt opklimmen tot de eerste bron van de verkondiging.   

De waarheid van de kerkelijke leer zit in de wereldwijde eenheid… Ireneüs schuift dan nog een ander argument naar voor. Hij wijst er in zijn werk op dat over heel de wereld de christenen een en dezelfde geloofsregel hebben. En hij somt dan de artikels van dat geloof kort op: één God, de almachtige Vader; één Jezus Christus, Zoon van God die mensgeworden is voor ons heil; de heilige Geest die door de profeten de plannen van God heeft aangekondigd; de Menswording, de maagdelijke ontvangenis, het lijden, de verrijzenis en de hemelvaart van Jezus Christus onze Heer en tenslotte zijn terugkomst om alles te herstellen en de opstanding van het vlees van het menselijk geslacht.

Kijk, zegt Ireneüs, dat geloof is over heel de wereld hetzelfde. Dit is voor hem niet gewoon een vaststelling, maar een argument, een reden om te geloven. Iedere christen gelooft dit alles immers vanaf zijn doopsel. De kerk mag dan wel verschillende talen spreken, deze overlevering is overal dezelfde.  

  

… en de apostolische opvolging! We moeten er evenwel altijd van overtuigd blijven dat de eenheid en katholiciteit maar menselijke realisaties zouden zijn als het onderricht van de profeten, van de Heer en van de apostelen niet de bron zou zijn van het geloof.  In elke kerk, als men maar even de ogen wil openen, ontmoet men de traditie en de leer van de apostelen, écht verklaard door de actuele bisschoppen die teruggaan tot bij de apostelen door een voortdurende en waarachtige opeenvolging. Die apostolische overlevering zie hij het duidelijkst gegarandeerd in de opvolging van Petrus door de Romeinse bisschop in de gemeente van Rome. Dit argument slingert hij de gnostische dwaalleraren in het gezicht. Naar aanleiding hiervan heeft Ireneüs ons ook de oudste Romeinse bisschopslijst overgeleverd Kijk, zegt Ireneüs, het zou me te ver brengen om de bisschopslijsten van alle kerken op te sommen, maar het volstaat de lijst in herinnering te roepen van een kerk, de grootste, de oudste, de meest gekende, gebaseerd op de twee glorierijke apostelen, Petrus en Paulus: de kerk van Rome. En inderdaad, nadat de gelukzalige apostelen die kerk gesticht en georganiseerd hadden, hebben ze het bestuur overgelaten aan Linus, die opgevolgd werd door (Ana)cletus. De derde na de apostelen was Clemens, die de apostelen nog gezien en gesproken heeft, die de klank van hun prediking nog gehoord heeft en hun overlevering onder ogen heeft gehad. Clemens werd opgevolgd door Evaristus, dan Alexander, daarna Sixtus, dan Telesphorus die als martelaar stierf. Dan kwam Hyginus, Pius, Anicetus en dan Soter. En vandaag (zo getuigt Ireneüs) heeft Eleutherius tenslotte het bisschopsambt van Rome als 12de opvolger van de apostelen.

Omdat dit het argument is waarop Ireneüs zo sterk steunt gaven we hierboven de lijst van de opvolgers van Petrus op de bisschopsstoel van Rome (zie noot 40).

Ireneüs is hierbij zo wijs om te vermelden dat deze apostolische opeenvolging en het leiderschap in de verkondiging vergezeld zouden moeten gaan van een echt christelijk getuigenis en pastorale bewogenheid.

Wij stellen inderdaad vast hoe in de tijd van de Renaissancepausen sommigen van hen een schandelijke levenswandel geleid hebben en misschien nooit een ketterij verkondigd; zij zijn op dat moment allesbehalve een voorbeeld zijn geweest voor de kudde en hebben de kerk wellicht meer kwaad berokkend dan sommige ketterse bisschoppen.

Toch schrijft Ireneüs: “Wegens een sterkere belangrijkheid moet iedere kerk, de gelovigen van overal, overeenstemmen met deze kerk (van Rome) door welke band de apostolische overlevering altijd door de gelovigen van overal bewaard is gebleven”. Het is dus goed om op te kijken naar Rome en de figuur van haar bisschop. Adversus haereses blijft een belangrijk werk.   

Het ‘bewijs van de apostolische verkondiging’ Over zijn kleiner werk “Over het bewijs van de apostolische verkondiging” (“epideixin” of “demonstratio”) willen we kort zijn. Het is eerder een “Samenvatting” of een “Ter herinnering” zoals hij zegt: “nuttig voor zij die zich bekommeren om hun heil (§ 1). Het is gericht aan een vriend, die we verder niet kennen, Marcianus. Het is zeer vlot geschreven, maar toch kunnen wij na de aanhef 2 delen onderscheiden: de uiteenzetting (2 tot 42)en het bewijs (42 tot 97), gevolgd door een korte aansporing (98-100).  De uiteenzetting of samenvatting van de apostolische verkondiging vertrekt van de Ongeschapen God, Vader, Zoon, Heilige Geest, roept dan de schepping voor de geest, herinnert aan Adam en zijn val, en onthult dan de feiten van het Oude Testament waar doorheen  de het werkplan of heilsplan (“economieën”) van God zich vertoont. Voor wat het bewijs betreft: dit steunt op de teksten van de Schrift die als om strijd bewijzen dat de apostolische prediking over de Zoon van God gekruisigd, verrezen en Redder waarachtig is omdat zij eenvormig is aan wat de profeten reeds hadden aangekondigd. In dit werkje ontmoeten wij verder ook thema’s die reeds in  de Adversus Haereses ontwikkeld werden.

“Dit is onze geloofsregel, het fundament van het gebouw en hetgeen stevigheid geeft aan ons gedrag: God Vader, ongeschapen, die niet bevat wordt, onzichtbaar, één God, de schepper van het heelal; dat is het allereerste artikel van ons geloof.

Maar als tweede artikel: het Woord van God, de Zoon van God, Christus Jezus onze Heer, die is verschenen aan de profeten volgens het soort van profetie en volgens de staat van het Heilsplan van de Vader, door wie alles geschapen is; Die, bovendien, aan het einde van de tijden, om alles te recapituleren, mens geworden is tussen de mensen, zichtbaar en tastbaar, om de dood te vernietigen, het leven te doen verschijnen en een eenheid (communio) tot stand te brengen tussen God en mens.

En als derde artikel: De heilige Geest door wie de profeten geprofeteerd hebben en de Vaders geleerd hebben wat God betreft en de rechtvaardigen geleid werden op de weg van de gerechtigheid en die, op het einde de tijden, over onze mensheid is verspreid geworden op een nieuwe manier om de mens te vernieuwen op heel de aarde met het zicht op God”. Een ander klein citaat  waaruit een diepe vreugde en gelovig christelijk bewustzijn spreekt wijst ons op onze verheven staat (en roeping) als kinderen van God:

“Wij hebben het doopsel ontvangen in de Naam van God de Vader,  in de Naam van Jezus Christus, die mens werd, gestorven is en verrezen. Laten we ons ook herinneren dat het doopsel het zegel is van het eeuwige leven en de nieuwe geboorte in God, zodat wij geen kinderen meer zijn van sterfelijke mensen, maar van de eeuwige God. Laten we ons ook herinneren dat God het eeuwig Wezen is en dat Hij verheven is boven alles wat geschapen is, dat alles onder Hem gesteld is ...”

   NAAR INHOUD           NAAR TOP