GELOOF en LEVEN



 HOME

 INHOUD


VERSLAG VAN P. BLOEMEN OVER ZIJN APOSTOLAAT IN IRAK  1957


CHALDEEUWSE INWIJDING


 Reisverslag van p. Maurits Bloemen

In 1957 maakte pater Maurits Bloemen een vormings- en prospectietocht naar Irak met de bedoeling om beter voorbereid te zijn op apostolaat tussen de Chaldeeuwse christenen (gewezen Nestorianen). Mgr. Paul II Cheykho is zijn leermeester.


Bisdom Aqra


Gevraagd om enkele korte beschouwingen te geven over dit verblijf in Iraq, en de reizen die ermee gepaard gaan, moet ik eerst en vooral zeggen dat het doel van de reis Aqra was, om daar, onder de welwillende hoede van Mgr. Paulos Cheykho het Soureth te leren, en de Chaldeeuwse ritus voor Mis en Sacramenten.


Naar Bagdad

Pater Jan Praats was een dag voor mij naar Damascus (Syrië) vertrokken, omdat mijn papieren nog niet volledig in orde waren; ik trok dus op 17 juli 1957 naar Damascus om er Pater Praats te vervoegen, maar met de nodige (en onnodige) vertraging aan de grens, kwam ik te laat er aan, om nog dezelfde dag te kunnen doorreizen. Het is dus de 18de juli dat we op een woestijn-bus van de Râfidayn plaatsnamen die echter geen woestijn-banden scheen te bezitten, want reeds een paar uur later hadden we een band-breuk, en daarna, juist aan de Syrisch-irakese grens, nog zo iets. Er was maar één enkele reserve-band, dus hebben we daar moeten wachten tot ze van Damascus verse (oude) banden hadden aangebracht. Toch zijn we verder zonder ongelukken er door geraakt tot in Bagdad, waar we aankwamen om drie uur in de namiddag van 19 juli.


Officiële en kerkelijke Regularisaties

Daar hebben we dan een week lang rond gedraafd in die Bagdadse broeikas, om onze verblijfskaarten in gereedheid te krijgen. We hebben er intussen van gebruik gemaakt om ook de Patriarch (?) te groeten, die met ons bezoek zeer vereerd was, en ons al aanstonds begon uit te kafferen omdat wij, volgens hem de Assyriërs onder zijn vaderlijke hoede wilden vandaan halen. Mgr. Genné ondervroeg ons over deze ‘perverse handelwijze’ eveneens. Gelukkig was Pater Praats bij me, en vermits hij het is, die zich bijna uitsluitend met dat werk bezighoudt, was hij de aangewezen persoon om alles wat er onder de bisschoppen over ons geleuterd werd, even recht te zetten.


Van Mossoel naar Aqra

Op vrijdag 26 juli kwamen we dan in Mossoul (Noord-Irak) aan bij de Dominicanen, waar we ons weer aan een normaal leven leerden aanpassen, na de Amerikaanse hygiënische cultuur, die we bij de Jezuïeten in Bagdad gekend hadden. Zo was het ons een kleine overgang naar het Oosters milieu dat we in Aqra zouden vinden. Dit einddoel van onze reis bereikten we op maandag 29 juli, een beetje na het middaguur. Mgr. ontving ons met open armen en een open gezicht. Het was het eerste Chaldese gezicht dat we bij de eerste ontmoeting zagen glimlachen.


De bisschop, zijn huis en zijn kerk

Mutrân Paulos, toenmalig bisschop van Aqra en Zaybar, is zowat een Oosterse Multatuli. Zacht, goedhartig, vaderlijk, kan Hij soms hard worden als staal, koppig vasthoudend aan zijn eigen gedacht, hard uitvliegend tegen iemand die, zelfs per ongeluk, iets mispeuterd heeft, en dan kan hij tot de avond zitten bokken en zwijgen. Maar de volgende dag was weer alles of er helemaal niets gebeurd was. Misschien is het juist die afwisseling in zijn karaktertrekken die hem bij zijn diocesanen zo bemind heeft gemaakt. Voor ons, Europeanen, echter, was hij zeer goed. Hij begreep dat wij kwamen, om te kunnen helpen, en hij beschouwde ons geenszins als indringers, of onnuttige of hinderlijke ballast.

Zijn huis dat hijzelf heeft laten bouwen, is groot, met ruime (misschien te ruime) kamers en zalen. Het is gebouwd zonder architecturaal inzicht, het ene naast het andere, zodat het van buitenuit, een onmetelijk blok lijkt, terwijl, van binnen gezien, men bemerkt dat er eigenlijk toch niet zoveel kamers zijn.

De kerk, gebouwd door Mgr. Paulos, op de plaats van de oude kerk, die te klein was, is, naar het schijnt, een nabootsing van de echte Chaldese kerken. Schoenendoos-vorm, met twee deuren (een vooraan voor de mannen; een achteraan voor de vrouwen), rechthoekige vensters, met gewoon glas. Binnen in de kerk is de schikking volledig als aangegeven in het boek van Qarha Moussess (?).


De priesters

Het bisdom bevat ongeveer een 1500 zielen, verspreid over een twaalftal dorpen, waaronder 5 priesters werkzaam zijn. Van deze 5 priesters zijn er drie getrouwd, de beide anderen zijn monniken. Allen mogen beschouwd worden als onder-ontwikkelden: een oude priester, een oude Nestoriaan, één gewijd door Mgr. Cheykho na drie jaren onderricht door Mgr. zelf hem gegeven. Deze is de beste van allen. IJverig en bewust van zijn verantwoordelijkheid, en wetend hoe met de mensen om te gaan. De beide monniken zijn van Alqosh. Een is naar het schijnt, tamelijk ontwikkeld. De andere is een goed, bedeesd, heiboerke dat de mis kan lezen.


De religieuzen

De Petits-frères en Petites-Soeurs, die oorspronkelijk zich in Gundak hadden gevestigd (een goede drie uren marcheren van Aqra) werden door het gouvernement verplicht te vertrekken, omdat het tussen de Muzelmannen (er is geen enkel christen in heel Gundek) voor hen te gevaarlijk was. Dit mag vooral gelden voor de Petites-Soeurs, die heel alleen woonden in het oude klooster op een tiental minuten van het dorp. Volgens de nieuwe bisschop (Mgr. Sana) mag het een mirakel heten, dat ze gedurende die twee jaar verblijf aldaar, nooit last hebben gehad van de Muzelmannen. Na hun vertrekken, hebben de Muzelmannen het klooster geplunderd. Wat ze hebben gedaan na het vertrek de zusters, nl. over de muur kruipen, hadden ze evengoed kunnen doen tijdens zijn verblijf.-Mgr. Cheykho heeft voor hen bekomen dat ze zich in Aqra zouden bevestigen. Ze hebben echter alle mogelijke moeilijkheden om zich buiten Aqra te begeven. De Petites-Soeurs hebben als enige mogelijke wandeling een tocht van een kwartiertje naar de tuin van de bisschop.


Bisdom Aqra

Het bisdom is volledig in de bergen gelegen. Slechts twee dorpen (Malabarwân et Hazardjot) liggen in de vlakte. (Is het misschien daarom dat het ook zo moeilijk is om er een priester te plaatsen?  1° de afgelegenheid van alle andere christene dorpen en  2° andere mentaliteit en karakter dan de rest). De bergen echter zijn er minder vruchtbaar dan in de Liban, omdat ze minder bewerkt zijn. Van gemis aan water zou ik niet durven spreken vermits het Gouvernement op alle tonen uitzingt dat ze een van de rijkste landen zijn, niet enkel van de petroleum maar ook van het water.

De meerderheid daar bevolking is Muzelmaans, zowel in Aqra zelf (ternauwernood 7 procent christenen) als in de meeste dorpen. Hardjâwa met Barâha en ook Malabarwân maken hierop een uitzondering; zij bevatten meer dan de helft christenen.  Alhoewel er in Aqra zelf enkele families zijn van Syrisch-katholieken, van Nestorianen en Yaqobieten zijn er in de dorpen praktisch uitsluitend Chaldeërs. In de dorpen echter komen de christenen met de Koerden (die allen Muzelmaans zijn) goed overeen, zo zelfs dat er Koerden zijn die Soureth spreken, wat Abuna Ibrahim (petit-frère) als onmogelijk aanzag, maar toch heb ik zelf verschillenden gezien en gehoord in Malabarwân en Hazardjoth.

In de grotere centra, waaronder we ook Aqra berekenen, is de tegenstelling Christus-Mohammed veel sterker en is er praktisch geen contact tussen de beide groepen.

In de dorpen leven de mensen praktisch uitsluitend van landbouw. De echte veeteelt wordt overgelaten aan de Bedoeïenen. Wel hebben de mensen, 3-2 koeien of 11 tot 20 schapen en geiten, die dan door een koewachter en een schaapherder elke dag worden uitgeleid. In de meeste dorpen van Aqra wordt er rijst gecultiveerd, die om duistere oorzaken zeer goed van smaak is, zodat hij in heel Irak gekend is als (hier staat een Irakees woord). In Aqra zelf echter leven de Christenen vooral van de kunstsmederij en goud-smederij en met handel drijven.


Opleiding tot ‘Chaldeeuws’ priester

Om nu weer een klein beetje persoonlijker te worden: Mgr. Cheykho begon mij reeds van de eerste dag af, het Chaldeeërs te leren en de vertaling te geven van de mis. Hij wist wel dat zijn nieuwe benoeming voor Alep ieder ogenblik kon aankomen, en maakte er daarom komaf mee. Na een week echter zei hij dat hij teveel werk had om alles in orde te brengen om mij ook les in Soureth te geven, en vertrouwde mij daarom toe aan zijn oude schoolvriend uit Alquosh, Chammas Elias Chikwâna, die zich sinds een 5-tal jaren in Aqra gevestigd had. Deze Chammas heeft zich werkelijk wonderbaar van zijn taak als onderwijzer geknepen. Hij kent zijn taal en weet ze te ontleden, want van de anderen meestal niet kan gezegd worden.


Geruchtenmolen

Intussen deden er reeds allerhande geruchten de ronde in het diocees: van verandering in de Vasten, veranderingen in de Feestdagen, veranderingen onder de Bisschoppen, enzovoort, allemaal zaken die in het grootste geheim in het Patriarchaal Concilie waren behandeld en beslist, en onder het grootste geheim door de bisschoppen werden voortverteld en in verdere uitgaven herhaaldelijk herzien, aangevuld en aanzienlijk verbeterd. Mgr. Cheykho echter wist de mensen een beetje te bedaren door steeds te zeggen dat hij van niets wist en dat hij toch, als bisschop, die volgens de geruchten voor veranderingen vatbaar was toch wel eerst moest ingelicht worden. Zo vertrok ik dan einde september naar Bagdad om verlenging van verblijfkaart te bekomen. Toen was het toch al klaar geworden dat er twee nieuwe bisschoppen benoemd waren. Waar en wanneer de bisschopswijding zou plaatsgrijpen, was en bleef nog een mysterie.


Mosoel en Bagdad

In Mossoul (Noord-Irak) bij de Paters Dominicanen heb ik dan even kunnen kennismaken met E.H. Andreas Sana, toekomstig bisschop van Aqra; hij kwam mij tamelijk koud voor, echter niet hooghartig, toch wel vriendelijk, maar een beetje van op afstand. Later heb ik echter ingezien dat het eerder een zekere schuchterheid was tegenover onbekenden. Eens dat hij u een beetje leerde kennen, ging dat over, en ontpopte hij zich tot een goede, jonge priester met prettige en instinctieve conversatie. Maar als iemand hem niet aanstaat zal hij het evenwel genoeg laten voelen, want, in plaats van los te komen, wordt hij altijd maar vaster geschilderd, tot hij zelfs kort wordt en bijtend.

Toen ik dan later in Bagdad, mijn papieren opnieuw had laten verlengen, hoorde ik daar op donderdag 4 oktober, dat de wijding zou plaatshebben zondag 7 oktober 1957.

Mgr. (Sheykho) vertelde mij daarna dat hij verwittigd werd op woensdag-avond. In dit geval was dus de geheimhouding perfect geweest, omdat Sa Béatitude (de patriarch) zelf niet veel eerder tot een beslissing had kunnen komen. De vrijdagavond kwam Mgr. Rafaël Bidawid bij de Jezuïeten aan, om er een dag of tien te blijven logeren. Het enige dat ik van hem wil zeggen: Hij was zeker zeer tevreden met zijn benoeming tot bisschop alhoewel het hem wat tegenviel dat hij slechts het kleine Hamadiya kreeg en niet het grote en rijke Kerkoek.


Bisschopswijding

Ik ben dan op zondag 7 oktober naar de nieuwe Chaldeeuwse Kerk geweest om de wijding der twee nieuwe bisschoppen bij te wonen en door mijn aanwezigheid op te luisteren.  Sa Béatitude had toch ingezien dat hij een beetje laat de wijding had kenbaar gemaakt, en stelde de wijding dan ook een uurtje uit, om de mensen die nog met de trein Mossoul-Baghdad zouden aankomen, de gelegenheid te geven de plechtigheid bij te wonen. Daarna waren ze op een halfuurtje al volledig bisschop en kon Monseigneur Andreas Sana zijn eerste Pontificale mis beginnen, waarin Monseigneur Rafaël Bidawid (die later na Mar Sheykho patriarch zou worden. Nvdr) het gelegenheids-sermoen hield.


Verdere inwijding in de Chaldeeuwse liturgie

Op 11 oktober nam ik opnieuw de trein naar Mossoul, maar bleef toch nog een dagje langer in Qayarah om er de familie van  Dr Raffoul te bezoeken. Een week na mijn aankomst in Aqra, kwam ook de nieuwe Mgr. bezit nemen van zijn bisdom, tegen 21 oktober. En enkele dagen later, verliet Mgr. Cheikho met weemoed in het hart, het oude schip, om zijn papieren in orde te brengen voor zijn vertrek naar Alep.

Bij Monseigneur Cheykho had ik in record-tempo de (Chaldeeuwse liturgie van de) H. Mis doorgemaakt;  de rest heeft hij dan nagelaten voor zijn opvolger omdat hij de laatste weken te druk bezig was met het in orde te brengen van de administratie-paperassen van het bisdom. Ook bij de nieuwe Mgr. (Sana) duurde het een drietal weken om te leren besturen, eer hij er terug kon aan denken mij les te geven. Sinds mijn terugkeer van Bagdad, was ik begonnen de Chaldeeuwse mis te lezen; Monseigneur Sana nam het op zich mij de vertaling der beide andere missen te geven, de rubrieken van het Doopsel toedienen, van het Huwelijk en dan ook van de verschillende andere Sacramenten en Sacramentaliën.


Soereth-stage uitgesteld

Gelijk ik het aan Monseigneur Cheykho gevraagd had, om een korte Soureth-stage te mogen doen in een of ander dorp, vroeg ik het nu ook aan Mgr. Sana. Ik voegde er bij dat Mgr. Paulos daar niet veel voor voelde, omdat hij vreesde voor de toestemming van het Gouvernement. Mgr. Sana echter was er dadelijk voor te vinden, maar wilde het niet doen vóór de feesten van Kerstmis en Driekoningen. Toen echter juist na de feesten er iemand kwam van (het dorp) Hazardjoth om een priester te vragen voor de inzegening van een Huwelijk, wilde Monseigneur van de gelegenheid profiteren om mij tegelijkertijd op te sturen. De Qaymaqâm van Aqra zei dat dit moest aangevraagd worden aan Mossoul, en dat het dus wel een kleine week zou duren eer de beslissing zou komen. Hijzelf, voegde hij er tenslotte aan toe, kon het slechts toestaan, voor een korte periode, een week of zo.  Zodat Monseigneur zei "met die week van de Qaymaqâm kunt ge dus nu vertrekken, en intussen komt dan wel de zaak in orde met Mossoul". En zo is het dan ook werkelijk gegaan; zodat ik op het feest van St. Stefanus 8 januari, in gezelschap van die man van Hazardjoth en een monnik-pastoor, die het Huwelijk zou inzegenen, naar mijn nieuwe parochie trok.



Pastoraal werk in het bisdom Aqra


Pastorale stage in Hazardjoth

Hazardjoth is een dorp in de vlakte gelegen, in een streek die, vooral ’s winters, zeer rijk is aan water, wat we reeds gewaar werden in de auto; we hebben 2-3 keren moeten uitstappen en helpen stoten om de taxi terug uit de modder te krijgen.

De Hâzir, de stroom die tussen mijn twee dorpen liep (Hazardjoth en Malabarwan) is een bergstroom die daar juist zijn vlaktereis begint. Hij heeft er dus nog al het geweld van een echte bergstroom, en verandert dan ook regelmatig eens van bedding; dit maakt dat de aan beide kanten van de stroom een aanzienlijk stuk grond bedekt is met afgeronde rivierstenen, grote en kleine, die erop duiden dat nog niet zoveel de jaren geleden de Hâzir er nog is geweest.

In de winter, bij hevige en langdurige regens kan het echter gebeuren dat de stroom al zijn oude beddingen en het land ertussen opnieuw vult en soms zelfs enkele huizen meesleept. Vooral Hazardjoth, alhoewel boven het niveau gelegen, heeft daarvan te lijden gehad, omdat de rivieren de grond onder hen weggroef en de huizen dus heel eenvoudig door hun eigengewicht in de rivier kantelden.


Malabarwân

Malabarwân daarentegen, dat ongeveer gelijk ligt met het niveau van de stroom, is nochtans de winter in een modderpoel herschapen, maar wordt niet door het water uitgevreten.

De mensen van dit laatste dorp zijn zeer arm. Zij hebben noch huis, noch grond in bezit. Alles behoort toe aan een groot-grondbezitter, die in Mossoul woont, en die zij nog nooit daar gezien hebben. Hij regeert alles door een Waqîl om, een gerant, die alles in zijn plaats regeert en dan ook wel een deel van de opbrengst voor zich wil houden. Zij cultiveren vooral prijst, graan en sézanne. Van rijst moeten ze twee vijfden afstaan, van graan en sézanne echter slechts 1/10e tot 2/10e, maar vermits de prijzen van deze laatste zeer laag staan, brengt dit niet veel op; het beste gaat dus naar de heren. In Hazardjoth daarentegen cultiveren ze dezelfde dingen, maar zij hebben de grond in gemeenschappelijk bezit, door dit feit zelf zijn ze dan ook rijker en meer zakenmannen dan de mensen van Malabarwân, die verplicht zijn er een opbrengst zo spoedig mogelijk aan de man te brengen om geld te hebben om hun inkopen doen, en dus (vermits in volle oogstseizoen) minder krijgen voor hun opbrengst.


Van Nestoriaan naar Chaldeeuwer

In de beide dorpen (Malabarwân en Hazardjoth) zijn de Christenen gemengd met de Koerden. In Malabarwân zijn er een 120-tal christelijke huizen, en een tiental Koerden, terwijl het in Hazardjoth het omgekeerde is. Die van Hazardjoth zijn allen in-de-laatste-generatie-bekeerde Nestorianen. Zoals alle bekeerde Nestorianen, zijn ze nu meer anti-Nestoriaans dan degenen die reeds sinds meerdere generaties Chaldeeër geworden zijn. Dat belet echter niet dat ze van geest nog zeer Nestoriaans zijn, en een zeer primitief christelijk leven leiden (dit werd ik vooral gewaar met de Paasdagen). Terwijl in Malabarwân, bijna allen te biechte en te communie kwamen, waren het in Hazardjoth uitsluitend enkele vrouwen en twee jongens. Buiten één man, die op Paasdag zelf naar Malabarwân gekomen was en er biechtte en communiceerde, heb ik er geen enkele man in de biechtstoel of aan de communie gekregen, wat ik wel een beetje pijnlijk vond. Het lijkt er echter op dat ze met de Sacramenten nog niet vertrouwd zijn gemaakt, sinds hun overgang naar de Katholieke Kerk.


Installatie in Malabarwan

Mijn eigenlijke parochie was in Malabarwân, waar trouwens de Kerk en de Pastorie stond.

Tevoren had er een schone, eigenlijk te schone bakstenen kerk gestaan; op aandringen van Mgr. Cheykho daar gezet was ze al spoedig in duigen gevallen, omdat men in plaats van mortel, die te duur was, er modder had tussen geplakt. Na een paar jaren regen was natuurlijk al die aarde weggespoeld. De andere kerkgebouwen die rond het kerkpleintje waren opgetrokken, twee grote kamers en een hangar om het vierkant te vervolledigen werden met plaatselijk materiaal (gestampte aarde met stro vermengd) gebouwd en staan er nog. Wat volgens mij een bewijs is dat het beter is de mensen met hun eigen gerief te laten werken, liever dan ze te moderniseren, zolang ze niet geleerd hebben hoe ermee om te gaan. Nu dient een van die gebouwen als kerk en de tweede werd gebouwd voor pastorie of school. Maar de vorige pastoors hadden verkozen in de oude pastorie te blijven, en zo deed ik ook, omdat er nog te veel veranderingen aan te doen waren, eer het als pastorie bruikbaar was, en als school was het te donker, zelfs met de deur open.

Ik heb me dus in de pastorie geïnstalleerd. Een klein huisje, boven op een stal gebouwd, met twee kamers. De ene kamer, die redelijk groot was, heb ik dan gekozen als werk- en eetkamer en tevens dîwân. De andere kamer was juist groot genoeg om het houten bed te zetten samen met mijn valies; dat werd mijn slaapvertrek. Er schoot dan nog een  klein gangetje over.

De eerste dag was er buiten dat bed geen ander meubel in de pastorie te ontdekken, maar ze hebben dan toch nog ergens een kleine kreupele tafel kunnen ontdekken en een loshangende stoel. Later heb ik met planken en stukken uit de oude kerk mij een klein muurkastje ineen getimmerd, waar ik mijn boeken kon in onderbrengen, om ze aan de nieuwsgierige ogen te onttrekken. Na een maand verblijf, kon de Chamas eindelijk (na een paar dagen zonder regen) naar Mossoul om mij een kleine stal-lantaarn, een petrolvuur, een waskom en nog enkele onontbeerlijke zaken aan te kopen.


Onderwijzer

De mensen vroegen mij echter de kinderen wat les te geven. Ik schreef dus aan Mgr., die mij zo gauw mogelijk het nodige bezorgde: enkele boekjes voor beginnelingen, enkele schrijfboeken, potloden en gommen en een doos krijt. Vermits er geen bord was en geen bruikbaar leslokaal, werd de les, vanaf half februari in open lucht gegeven op het kerkpleintje. Als bord diende de deur van de kapotte kerk, die bezet was met een plaat zink. Het heeft uitstekend dienst gedaan. Ik had een achttal regelmatige schoolgangers en een vijftal vlottende. Ik begon, op aanvraag der ouders met hen Chaldeeuws te leren lezen en daarna voegde ik er een beetje araabs bij en leerden hen enkele letters araabs schrijven. Maar op die goede anderhalve maand die mij daar overbleef denk ik niet dat mijn en hun inspanning veel blijvende resultaten zal boeken.


Kerkdiensten

Wat de diensten in de Kerk betreft, hebben we ons beperkt tot de mis ’s morgens en de rameha ‘s avonds. Tijdens de Vasten, wordt normaal de rameha ’s middags gebeden, vóór twaalf uur (de tijd voor het eerste eetmaal te gebruiken) en dan twee uur voor zonsondergang de sûbâ’a. Vermits er echter in deze laatste te veel komt, dat enkel op de Chammas viel, die in de Winter veel van zijn asthma te lijden had, hebben we dat opzij gelaten en baden in de plaats ervan het Rozenhoedje, en ’s vrijdags de kruisweg.

In de Goede Week is alles heel simpel verlopen. Ik wist natuurlijk niet hoe alles juist marcheerde. Mgr. had me wel zo enkele grote lijnen gegeven, maar eraan toegevoegd: “Voor de rest moet ge u maar regelen met de Chammas. Elk dorp heeft hier zowat zijn eigen gewoonten, en de regie ervan wordt doorgaans overgelaten aan de Chammas”. – Mijn Chammas is oud en asthmatiek, en besloot dus, vermits ik nog niet bekwaam was veel te doen, dat we ons zouden beperken tot de Missen. Geen Voetwassing – geen Graflegging – Geen Paaswake. Dat viel de mensen natuurlijk wel tegen. Het is in die week vooral dat ik gewaar werd, dat zij mij nog steeds niet volledig hadden opgenomen. Zij staken de schuld meer op mij, alhoewel de Chammas hen zelf verklaarde dat hij niet in staat was iets te doen.


Beschouwingen bij het pastoraal werk

Het is iets dat ik de hele tijd heb kunnen vaststellen: zij aanvaarden ons als priester, bij gebrek aan beter, en ’t is eerst na een langdurig verblijf in eenzelfde midden, dat we ertoe zullen kunnen geraken ons als volwaardige eigen priesters te doen aanvaarden.

Ik vind dat daardoor ook ons werk, moeilijker en ondankbaarder is dan het leven der Petits-Frères. Zij passen zich aan in leven en werk aan de mensen waarbij ze leven moeten. Dat is voor ons ook waar. Wij ook moeten kunnen leven als zij, geen heren-leven willen leiden in beter huizen en betere installaties dan zij, om tenminste ook naar hun hart een stapke te kunnen naderkomen. Maar voor de Petits-Frères komt er verder niets bij: zij hebben het “apostolat de présence” uit te oefenen. Wij moeten zien welke geestelijke noden (en die zijn legio) die mensen bezitten, en hoe we (zonder ze te froisseren, en zonder ze te doen denken aan mogelijke Europese invoer) aan die noden iets zouden kunnen verhelpen. Hoe we hun sinds eeuwen ingekankerde misvattingen (over samengaan van biecht en communie bijvoorbeeld) kunnen rechtzetten, zonder de schijn te hebben tegen hun tradities in te gaan.


Kritische vragen

Deze punten en zovele andere, ook fysieke, die we zouden moeten verhelpen en waar ze, zo vlug dan weer de inmenging van vreemden willen zien, maken ons Apostolaat zoveel moeilijker. Om daar iets aan te verhelpen, zou het mijns inziens, absoluut nodig zijn, dat we in en onder die mensen als hen zouden leven, om werkelijk hun leven te leren kennen en begrijpen, eer we er aan beginnen hen te bekeren van buiten uit. Door te leven buiten hun kring is het onmogelijk hun binnenste innerlijk te leren kennen en zullen we steeds door hen als vreemdelingen en buitenstaanders aanzien worden, waar ze wel zullen trachten, steeds opnieuw wat profijt te halen, maar die ze toch nooit als volwaardig zullen aanvaarden.


Biecht voor communie

Maar ja, is dat ook niet een beetje onze houding tegenover hen? Beschouwen wij hen ook niet een beetje als niet volwaardige Christenen, omdat wij hen nog te veel met onze Europese, (en soms zelfs uitsluitend Belgische) normen van christelijkheid vergelijken. Hebben wij bij ons niet moeten wachten tot Pius X eer er van eigenlijke veelvuldige communie sprake was, en eer wij er toe kwamen ook de kinderen tot de H. Tafel te laten komen. Moeten wij hen wel veroordelen als ze er aan houden vóór elke Communie te biechten. Het komt me voor dat dit een algemeen in het Oosten gangbaar gebruik is, vermits ook in die dorpen rond Saïda (Libanon), de mensen eraan houden eerst te biechten.


Gezinsgebed

Wij vinden het een beetje schandalig, dat die mensen slechts bidden als ze in de Kerk zijn, omdat het bij ons in veel families gebruikelijk was het Rozenhoedje thuis te bidden. Maar dan moeten we ook beschouwen, dat elk dorp hier één grote familie vormde, en dat zij het heel natuurlijk vonden, allen 's avonds samen te komen om de ‘rameha’ te bidden, gezamenlijk met de priester: iets wat bij ons volledig in onbruik geraakt is, bij gemis aan assistentie van de gelovigen, die misschien een overdreven belang zijn gaan hechten aan hun persoonlijk gebed, al weze het dan ook in familiekring. Het ene moet niet nagelaten worden, omwille van het andere maar hebben , maar is dat een reden om hen zoveel te verwijten? Nu de vespers zo goed als volledig zijn weggevallen, hoeveel families deden er bij ons nog het Rozenhoedje gezamenlijk?- Deze en meer zulke beschouwingen doen me ertoe besluiten dat er eigenlijk een wisselwerking moet plaatsgrijpen en dat zij ons zoveel te leren hebben, als wij aan hen.


Gemeenschapsgeest

Daarbij staan ze helemaal niet weigerachtig tegenover gebruiken van bij ons (zelfs zeer plaatselijke) die goed met hun sociale geest overeenkomen. Zo is het bij de Chaldeërs een algemeen gebruik geworden op oudejaarsavond een algemene bijeenkomst te houden van alle mannen en jongens rond het kribje. Bij deze bijeenkomst wordt voor iedere man een heilige getrokken, die zijn patroon moet zijn voor het hele jaar, en een zin uit de H. Schrift, die hij als lijfspreuk voor het nieuwe jaar moet toepassen. Dit zou een oude Italiaanse gewoonte zijn, die ook bij onze Congregatie in voege is. Wie zou het ooit aangedurfd hebben hen zo iets te vragen? Nochtans heeft het direct wortel geschoten, omdat het weer een uiting is van hun onderlinge familiegeest.

 

Conclusies

Daarom is het zo noodzakelijk dat we hen eerst werkelijk leren kennen met al hun gebruiken en geplogenheden en de redenen en oorzaken daarvan, opdat we ertoe zouden komen, hun rijkdom te begrijpen, en hen van onze rijkdom mede te delen, op een wijze die voor hen begrijpelijk is, en hen niet uit het kader rukt, waaraan ze sinds Christus’ tijd gewoon zijn geraakt.

 

Openheid met oog op vruchtbaar apostolaat

Zo heb ik deze mensen leren zien, die leven in geheel andere omstandigheden dan de onze, en daardoor natuurlijk ook met een geheel andere geesteshouding dan de onze en geheel andere Christelijke evolutie, die we echter daarom niet zomaar mogen bestempelen als armer dan de onze. Eerst wanneer wij er zullen toe komen zijn, onszelf

en onze Westerse levenswijze en levenshouding opzij te zetten zullen we eerst het andere, het andere kunnen begrijpen en naar zijn innerlijke waarden schatten. Eerst wanneer we ertoe gekomen zijn te begrijpen en te aanvaarden dat zij ons iets te leren hebben, kunnen we er ook toe komen onze gewoonten en gebruiken te beschouwen met hun oog, en dan eerst kan er sprake zijn van een nuttige wisselwerking, die verrijking kan worden voor de hele katholieke kerk.


Dit kan misschien heel idealistisch klinken en misschien te idealistisch om verwezenlijkt te kunnen worden. Toch moeten we dat betrachten als we willen dat ons apostolaat de vruchten draagt. Slechts uit wederzijds begrijpen kan grotere rijkdom geboren worden. En als we er ons willen op beroemen meer onderwijs en meer ontwikkeling te hebben genoten dan zij, dan moeten ook wij het meest bekwaam zijn hen te begrijpen, eerder dan zij ons.


Einde van zending in Malabarwân

Na deze, misschien wat langere uitweiding, die ik nochtans noodzakelijk vond, vallen we nog maar even terug in Malabarwân.

Na twee maanden van intellectuele afzondering aldaar, begon ik er stilaan genoeg van te krijgen. Want ik moet bekennen dat het hard valt volledig alleen te leven onder die mensen, wier noden geheel anders zijn dan de uwe. En de opeenstapeling van nieuwe dingen die ge te zien en te horen krijgt, kunnen tenslotte uw hoofd doen barsten. Wanneer ik iemand bij mij gehad zou hebben, met wie ik over mijn bevindingen had kunnen spreken, dan zou alles reeds toen meer geklasseerd zijn geworden in mijn hoofd, en gedachten die nu eerst tot uiting beginnen te komen, zouden dan reeds vorm gekregen hebben zodat ik uit mijn verblijf meer vruchten had kunnen trekken. Ik voelde dat het te machtig werd voor mij alleen. Daarom, liever dan aan Mgr. mijn zwakheid te bekennen, vroeg ik aan Pater Demarey, hem even een briefke te schrijven, om mij te laten terugkeren naar de Libanon. Zo kregen we dus half april, een brief aan, dat ik terug verwacht werd begin mei. Er bleef me dus al niet veel tijd meer over. Na mijn gerief te zijn gaan halen in Malabarwân, keerde ik dus terug naar Aqra om er Mgr. Andreas (Sana) te groeten, en vertrok naar Mossoul.


Bij de Dominicanen in Mosoel

Onze gewone toevlucht in Mossoul was bij de Dominicanen, die altijd uiterst vriendelijk waren en mij behandelden als een der hunnen.  Sinds een goed jaar hadden ze een verlaten Chaldeeuws kwartier opgezocht en er hun seminaristen in tewerkgesteld, om er Catechismus te geven en er de zondagsdiensten te verzekeren. Het was voor die jonge priesters en toekomstige priesters een goede stage om in contact te treden met de mensen, waaronder zij later nog zouden werken. Natuurlijk kwam er de nodige tegenstand van de Bisschop (Mgr. Sâyegh) en van de overige priesters, maar de Paters verklaarden: "Zo gauw er iemand van jullie in dat kwartier zich wil vestigen, zullen wij ons terugtrekken, ondertussen doen wij voort". Tot nu toe was er nog geen liefhebber komen opdagen, want de mensen zijn er arm.


Dominicanen en de Assyrische christenen

Verder in de dorpen hebben zij praktisch alle activiteit opgegeven, omwille van het gemis aan werkkrachten, en tevens om de tegenstand der geestelijkheid. Pater Vincent (o.p.) die gedurende de grote feesten hier en daar de Chaleeuwse mis gaat lezen, verklaarde dat vroeger, toen er veel meer Paters waren, en ze zich wilden bezighouden met de Assyriërs, dezen er niet van wilden weten. Nu, dat zij zeer weinig talrijk zijn, zijn er vele Assyrische dorpen die gevraagd hebben om een katholieke priester, maar de Dominicanen kunnen het nu niet op zich nemen, en hij vreesde sterk, dat als niet spoedig hier een oplossing voor gevonden wordt, deze dorpen zich weer naar anderen zullen keren om hulp, hoogstwaarschijnlijk naar de Protestanten en dan voor altijd voor de Kerk verloren zouden zijn.


Bij de Jezuïeten in Bagdad (Irak)

Na een paar dagen in Mossoul doorgebracht te hebben met de noodzakelijke bezoeken aan de hoogwaardigheidsbekleders, en een radio aangekocht te hebben voor Mgr. Andreas, trok ik naar Qayârah om er nog even de dokter en Raffoul te groeten, en dan verder door naar Bagdad, waar ik mijn intrek opnieuw nam bij de Jezuïeten, die mij zoals altijd in de Amerikaanse watten legden.- Vermits het nu in volle schooljaar was, kon ik nu even nagaan hoe zij hun college opvatten. Dat is waarschijnlijk wel volgens Amerikaans systeem. Na iedere klas is er een half kwartier verpozing. Er is een bar, waar de studenten zich de nodige verfrissing en vullingen kunnen aanschaffen. Alle klassen worden in het Engels gegeven, terwijl toch de staatsexamens uitsluitend in het Araabs afgenomen worden. Niettegenstaande deze zware handicap hadden hun studenten het hoogste gemiddelde bereikt, alhoewel er dus van hen dubbel werk wordt verlangd vergeleken met de studenten van andere scholen die uitsluitend in het Araabs onderwezen worden. Als echte democratische Amerikanen staan de Paters volledig onder de jongens en worden door hen op de handen gedragen, wat er op zou duiden, dat de Oosterlingen toch vatbaar zijn voor gelijkheid, zij het dan in de rijkere klasse.

In hun omgang met de verschillende kerkelijke communiteiten trachten ze zoveel mogelijk iedere groep te waarderen. Zij schijnen met de Chaldeërs tamelijk goed te kunnen opschieten, en zijn regelmatige zondagsmis-lezers in de kathedraal alhoewel het nog steeds de Latijnse mis is.


Problematisch bezoek bij de Patriarch

Ik ging het dan ook even de Patriarch bezoeken, die ziek te bed lag, (hij zou het vóór zijn dood niet meer verlaten.)

Mgr.Gennéh ontving mij heel vriendelijk, vroeg naar de resultaten van mijn verblijf en vertelde mij dat hij gesproken had met E.P. Demarey, die hem onze situatie in de Libanon nog eens had uitgelegd. Hij meende nu wel te begrijpen waar het om ging en hoe de vork in de steel zat. Na de gebruikelijke koffie en sigaret, mocht ik dan ook even bij de Patriarch gaan om hem van mijn vertrek in te lichten. Toen ik hem dan ook zei dat ik nu terugkeerde naar de Libanon antwoordde hij: "Zo, dan gaat ge nu ook weer onder de Assyriërs werken om hen van ons af te trekken".

Daar ik wist dat Pater Praats bij onze aankomst hem reeds ingelicht had, en dat ook Mgr. Gennéh hem de toedracht der zaak nog eens had duidelijk gemaakt, achtte ik het niet nodig er nog eens een nieuwe versie van te geven. Toch wilde ik hem wel laten voelen dat het ons pijnlijk was, dit misverstand nog niet bijgelegd te zien en antwoordde dus: "Ja, Béatitude, het is zoals gij zelf het zien wilt". Mgr. Gennéh die aan de daaropvolgende stilte merkte waar het naartoe zou gaan, begon daarop zelf het woord te nemen en zei: "Gelijk ik u een paar dagen geleden nog uitgelegd heb, Béatitude, ligt het niet aan de Paters, en zij doen hun best ons te helpen enz." - Waarop ‘sa Béatitude’ opnieuw: "Ja, maar in de tussentijd, werken zij dan toch tegen ons.” Waarop Mgr. Gennéh mij vlug de deur uitraffelde en we lieten de Patriarch alleen, met zijn ziekelijke gedachten.


De Chaldeeuwse gemeenschap in Bagdad

De Chaldeeuwse gemeenschap beschikt over een zestal priesters in Bagdad, waarvan 2 praktisch buiten dienst, door ziekte en ouderdom. Dus schieten er slechts 4 priesters over voor een Chaldeeuwse bevolking die de 50.000 reeds voorbij is. Daarbij wonen ze (de priesters) allen samen in het huis dat aansluit bij de oude kerk, gelegen in een kwartier dat nu juist niet zo erg veel Chaldeeërs bevat. De nieuwe kerk, die midden in het kwartier ligt, wordt van daar uit bediend. Daardoor kan men natuurlijk wel de Kerk bedienen, maar toch niet het volk.


Terugkeer in Beiroet

De tocht Bagdad-Beiroet was een peulschilletje. Als het is om de mensen buiten te krijgen maakt men meestal geen moeilijkheden voor de paspoortenkwestie. Het was dan ook op een halfuurtje geregeld.

Dan nog een ticket gekocht om het vliegtuig te nemen op vrijdag 2 mei 1958 wat mij op een 18 Dinars kwam, en het vliegtuig bracht mij op een paar uur tot in Beiroet waar Pater Praats en Broeder Christiaan mij stonden op te wachten. Enkele dagen later brak de crisis uit in Libanon.  



<  HIER EINDIGT HET VERSLAG VAN PATER MAURITS BLOEMEN >