GELOOF en LEVEN



 HOME

 INHOUD

DE JEZUSGEMEENSCHAP IN HET EVANGELIE


Deel van onderricht op

Gemeenschapsweekend Maria-Kefas eind juni 1999

geïnspireerd door artikel van Marc Rotsaert s.j.


Als de Jezusgemeenschap samenkomt na Jezus’ dood en verrijzenis en na de bezoeking van de H.Geest, dan spiegelt zij zich waarschijnlijk toch wel wat aan de manier waarop Jezus met zijn apostelen en leerlingen omging.  Het is belangrijk dat we dat voor onszelf ook af en toe herdoen.  Hier en daar spring ik even buiten het Evangelie, maar eigenlijk is ook het evangelie op heel wat plaatsen geschreven vanuit gebeurtenissen na Jezus dood en verrijzenis, vanuit het leven binnen en rond de jonge christelijke gemeenschap.


Kom, volg Mij (o.m. Joh. 1,43)

Het begin is het begin.  Het begin is een persoonlijke roeping.  Ook als je als echtpaar binnen deze Jezusgemeenschap geroepen wordt, is er toch altijd nog een persoonlijke roeping voor ieder van jullie.  Je bemerkt iets, je ervaart een gemis, een diepe ontgoocheling, een diepe ervaring van eigen onmacht en je krijgt de innerlijke zekerheid dat je bij de Heer moet zijn voor de oplossing, voor het begin van een nieuwe weg, van nieuw licht.  Je ervaart zelfs je eigen zondigheid: Ga weg van mij, Heer, ik ben een zondig mens.  Je doet een stap naar de Heer, stelt Hem je boot ter beschikking.  Je zit dan in de boot met Jezus en luistert naar wat Hij zegt.  Dat kan tijdens een Gezinsdag, tijdens “Samen op Weg”, tijdens ontmoetingen links en rechts…  En door de nabijheid van de Heer gebeurt er iets in je leven.  “Voortaan zul je mensen vangen” (Lc. 5,1-11).

Je ziet ook in de andere roepingsverhalen hoe Jezus mensen roept, persoonlijk, soms twee aan twee, dat gebeurt ook wel, maar het meegaan met Hem is dan nog een persoonlijke beslissing.  Mattheüs (Levi) wordt van achter zijn telraam vandaan geroepen, mensen van achter hun visnetten.  In het Johannesevangelie wordt dat bijzonder mooi beschreven. Andreas brengt zijn broer Simon bij Jezus.  Fillipus wordt door Jezus geroepen ‘Kom, volg mij’.  Fillipus ontmoet Nathaneël, die nogal gereserveerd staat tegenover alles wat uit Nazaret komt. ‘Kom dan kijken’, zegt Fillipus.  Kom uzelf overtuigen.  Er ontstaat een persoonlijke relatie met de Heer.  En die relatie wordt stilaan meer uitgezuiverd, tot ze haar diepste beproeving kent in de passie en de dood van de Heer.  Misschien dat de lijdensvoorspellingen hen toch wat samen hebben gehouden in de tijd voor Pasen en Pinksteren.

Een sterke uitnodiging voor ons om die persoonlijke relatie met de Heer te cultiveren, o.m. door het persoonlijk gebed waarover Ives nog spreekt.


Daar was een soort leefgemeenschap (de twaalf, de 72); ze waren veel samen.

Wij zijn grotendeels een niet-residentiële gemeenschap, al zijn er af en toe wel pogingen gedaan naar residentiële leefgroepen en de Heer kan dat in de toekomst ook nog waarmaken.  Toch komen we relatief geregeld bijeen op de gemeenschapsdagen, de leefgroepen.  Daarnaast het gemeenschapsweekend en de retraite.  Maar daarbuiten zijn er veel activiteiten door groepen van het gemeenschapsgebeuren.  Die personen ontmoeten elkaar dan natuurlijk zeer vaak.  Ook als men in het Gentse woont waar een heel deel personen van de gemeenschap hun thuisadres hebben.  Maar zelfs als we niet overal kunnen bijzijn omwille van de tijd die ons maar gegeven is en omwille van de afstand en onze leefsituatie of de actuele situatie in ons gezin… dan is het toch goed dat we de zussen en broers dragen die op dat ogenblik wel mogen evangeliseren of in een ministerie van dienstbaarheid staan.  Het gebed voor elkaar blijft een kostbaar en te weinig aangewend middel tot vruchtbaarheid en eenheid in de christelijke gemeenschap.

In de Handelingen van de Apostelen lezen we hoe mensen na handoplegging worden uitgezonden en hoe ze daarna verslag uitbrengen èn hoe men dan samen weer God dankt voor wat Hij gedaan heeft.


Ze waren samen rond Jezus, dàt was hun grote band met elkaar.

Er moet ook voor onze gemeenschap niemand anders in het centrum staan.  Een gemeenschap heeft vaak een stichter, heeft meestal ook een herder, maar de centrale persoon van de christelijke gemeenschap moet altijd Christus zijn.  Niemand mag in de gemeenschap, in de leefgroep, in de evangelisatie of in de begeleiding in het pastoraal team zo de aandacht naar zich toehalen dat Jezus pas op de tweede plaats komt of wat in de schaduw blijft.  Dat is een scheeftrekken van wat de christelijke gemeenschap zou moeten zijn.  Laten wij eraan meewerken dat Jezus het centrum en de hoeksteen blijft van de gemeenschap.  Dit gebeurt des te gemakkelijker naargelang Hij ook het centrum en de hoeksteen mag zijn van ons persoonlijk leven en ons gezinsleven.  

Ze hielden zich dichtbij Jezus …

Dichtbij Jezus blijven is daarom het geheim van een goedfunctionerende en uitstralende christelijke gemeenschap.  Dichtbij Jezus blijven.  Opnieuw een opdracht voor ieder van ons persoonlijk.  We zijn niet dicht bij Jezus als we teveel onze eigen zorgen en ons eigen lijden koesteren en dat te pas en ten onpas naar voor schuiven.  Ook niet als alles en iedereen rond ons moet draaien en zich naar ons idee moet plooien.  Dichtbij Jezus blijven houdt in dat Hij de Meester is, de Heiland, Degene om wie het te doen is, en dat ik dienaar ben, leerling, door Hem gezonden, desnoods met volmacht, maar toch altijd in zijn dienst, luisterend naar Hem, op Hem gericht.


… en werden tot Jezusmensen opgebouwd door zijn Woord

Jezusmensen laten zich opbouwen door Jezus’ Woord.  Ze zitten aan zijn voeten om te luisteren en zich door Hem te laten vormen.  We kunnen niet altijd bezig zijn.  Als het leven bijna ondraaglijk druk is, moeten wij bidden om de genade van tijden van rust, of we moeten bidden om in de aktiviteit toch met de Heer verbonden te blijven, met Hem te kunnen spreken, zijn woord te kunnen overwegen en ervan te leven. Ives zegt daar nog een woord over.  Gelovigen zijn grote luisteraars.

We treffen dat in de postpascale kerk ook aan:

“Zij legden zich ernstig toe op de leer der apostelen” (Hand. 2,42).  Als Maria-Kefasgemeenschap lezen en bemediteren we vaak de Schrift en zoeken wij contact met de kerkelijke leer.


Wie de grootste is moet de dienaar van allen zijn.  Aandacht voor de kleinsten.

Ik ben tussen u als dienaar.  Dat is de grote les, het grote voorbeeld.  Maar het is goed de aanleiding onder ogen te nemen.  De perikope die ik bedoel is deze uit Mt. 20, 20-28.  Ze komt vlak na deze tekst :  “Toen Jezus van plan was naar Jeruzalem te gaan nam Hij de twaalf apart en onderweg sprak hij tot hen:  ' Wij gaan nu naar Jeruzalem, waar de Mensenzoon aan de hogepriesters en schriftgeleerden zal worden overgeleverd. Zij zullen Hem ter dood veroordelen en aan de heidenen overleveren om Hem te bespotten, geselen en kruisigen, maar op de derde dag zal Hij verrijzen.'” (Mt. 20, 17-19).

Wat hierop volgt komt dan ook enigszins bespottelijk over. De moeder van twee apostelen komt bij Jezus en vraagt voor haar kinderen een ereplaats.  Hoe zijn moeders, hee!  En invloedrijke moeders: de zonen van Zebedeüs waren zeker geen dompelaars.  En hoe zijn moeders die het goed kunnen uitleggen, hee !  Mijn kind, schoon kind.  Als Jezus die twee talentvolle jongeren niet wou verliezen, en dus die moeder niet voor het hoofd wou stoten, dan zou hij toch best ingaan op wat ze kwam vragen; desnoods eens een oogje trekken en eens knikken, ‘we regelen dat wel, ’k zal u dat wel uitleggen als die andere tien er eens niet bijzijn’.  Jezus blijft echter in waarheid.  Hij bezwijkt niet voor menselijke druk.

Ook niet voor de druk van de tien anderen als die kwaad zijn over die moederlijke eis.

MT.20,20 Toentertijd trad de moeder van de zonen van Zebedeüs samen met hen op Jezus toe en wierp zich voor zijn voeten om Hem iets te vragen. MT.20,21 Hij sprak tot haar: 'Wat verlangt ge? `Zij antwoord de Hem: 'Laat deze twee jongens van mij in uw Koninkrijk zitten, een aan uw rechter - en een aan uw linkerhand.' MT.20,22 Maar Jezus antwoordde: 'Gij weet niet wat ge vraagt. Zijt gij in staat de beker te drinken die Ik ga drinken?' Zij zeiden hem: 'Ja, dat kunnen wij.' MT.20,23 Hij sprak: 'Inderdaad, mijn beker zult gij drinken, maar het is niet aan Mij u te doen zitten aan mijn rechter - of linkerhand, omdat alleen zij dit verkrijgen voor wie mijn Vader dit heeft bereid.' MT.20,24 Toen de tien anderen dit hoorden, werden zij kwaad op de beide broers. MT.20,25 Jezus echter riep hen bij zich en sprak: 'Gij weet, dat de heersers der volkeren hen met ijzeren vuist regeren en dat de groten misbruik maken van hun macht over hen. MT.20,26 Dit mag bij u niet het geval zijn; wie onder u groot wil worden, moet dienaar van u zijn, MT.20,27 en wie onder u de eerste wil zijn, moet slaaf van u wezen, MT.20,28 zoals ook de Mensenzoon niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen.'


Laat deze kelk aan Mij voorbijgaan

Doen wat God vraagt, niet wat ik gaarne doe.  Dit gaat ook op voor de diensten.  Natuurlijk mogen we wel eens laten horen: die dienst ligt me helemaal niet, ik kan dat gewoon niet aan.  Maar wij moeten op een bepaald moment kunnen zeggen; als dit echt onderscheiden is, wil ik dat graag doen, omdat ik er het verlangen van de Vader in zie, het verlangen van Jezus, mijn HEER.  


Hoe dikwijls moet ik mijn broeder vergeven?

Een van de grondhoudingen binnen de Jezusgemeenschap - de apostelen hadden er aanvankelijk veel moeite mee, is de wederzijdse vergeving.  “Zoals de Vader U vergeven heeft, zo moet ook gij aan de anderen vergeven”.  Dat is een grondhouding die ook in de apostolische brieven serieus wordt aangehouden en doorgetrokken.  Een christelijke gemeenschap heeft als grote eis naar binnen toe de vergiffenis.  Wie wrok blijft koesteren, al of niet vanuit kwetsuren, stremt de doorstroming van het hartenbloed van de Heer, stremt de doorstroming van de Geest en van de vruchtbaarheid voor het koninkrijk.  Dat breekt de Christus gemeenschap af en houdt ze klein en bloedloos.

Verzoening is dus onmisbaar, maar geen verzoening waardoor we de ander op onze beurt kwetsen; je bent dan beter met niets te zeggen en gewoon te tonen dat je van de ander houdt.


Getuige van Jezus’ wonderen

Jezus' wonderen taan niet los van de Verkondiging; ze staan ook niet los van de oprichting (de constitutie) van de Jezusgemeenschap, hoewel ze er niet noodzakelijk ook de oorsprong van staan.  In het geval van die roeping tot mensenvissers is het wel duidelijk dat er een relatie is tussen het wonder en het feit dat Petrus voor Jezus kiest.  Ook de andere wonderen van Jezus hebben zeker indruk gemaakt op de volgelingen van Jezus en hen versterkt in hun keuze voor Hem.  

Ook ons lokt de Heer soms aan door sterke ervaringen, door een sterk getuigenis, zelfs door een wonderbaar ingrijpen en dat alles kan ons geloof in de Heer versterken.  Maar wij kunnen niet enkel verder met mirakelen.  Wij zien zelfs dat na de Broodvermenigvuldiging Jezus het geloof van zijn leerlingen wil uitzuiveren want Hij wil niet dat ze alleen omwille van dat wonder zouden geloven : "Gij gelooft omdat jullie van de broden hebben gegeten…"  Het gevolg is dat de meesten Hem in de steek lieten.  Maar Hij wijkt niet af van zijn vraag dat ze in Hem geloven ook zonder dat Hij voortdurend bijna miraculeus moet tussenkomen en voor hun tijdelijke belangen moet instaan.  Wilt Gij soms ook heengaan vraagt Hij aan de twaalf.  Maar natuurlijk, als je echt meegaat met het volk van God dat echt gelooft, dat krijg je ook oog voor wat de Heer doet en dat versterkt jouw geloof.


Door Hem voorop gezonden naar de dorpen

De leerlingen worden door Jezus ook voorbereid om zelf het Blijde Nieuws te gaan brengen.  Zij krijgen de opdracht voor een welbepaalde streek.  Er is de opdracht tot verkondiging dat het Rijk der Hemelen nabij is en om zieken te genezen, doden op te wekken, melaatsen te reinigen en duivels uit te drijven (Mt.10,5-8).  Het motief waarom ze er moeten op uittrekken is: Voor niets hebt gij ontvangen, voor niets moet gij geven.  De concrete manier van te werk gaan is:

MT.10,5 Deze twaalf zond Jezus uit met de opdracht: 'Begeeft u niet onder de heidenen en gaat niet binnen een stad van de Samaritanen; MT.10,6 gij moet veeleer gaan naar de verloren schapen van het huis van Israel. MT.10,7 Verkondigt op uw tocht: Het Koninkrijk der hemelen is nabij. MT.10,8 Geneest zieken, wekt doden op, reinigt melaatsen en drijft duivels uit. Voor niets hebt gij ontvangen, voor niets moet gij geven.

Dat is de opdracht voor de apostelen.  De 72 leerlingen krijgen een kortere opdracht: "In elke stad waar ge binnengaat en ontvangen wordt, eet wat u wordt voortgezet, geneest de zieken die er zijn en zegt tot hen: Het Rijk Gods is u nabij" (Lk. 10,8-9).

LK.10,1 Hierna wees de Heer (twee en) zeventig anderen aan en zond hen twee voor twee voor zich uit naar alle steden en plaatsen, waarheen Hijzelf van plan was te gaan. LK.10,2 Hij sprak tot hen: ' De oogst is groot, maar arbeiders zijn er weinig. Vraagt daarom de Heer van de oogst arbeiders te sturen om te oogsten. LK.10,3 Gaat dan, maar zie, Ik zend u als lammeren tussen wolven. LK.10,4 Neemt geen beurs mee, geen reiszak, geen schoeisel; en groet niemand onderweg. LK.10,5 Laat in welk huis gij ook binnengaat uw eerste woord zijn: Vrede aan dit huis! LK.10,6 Woont daar een vredelievend mens, dan zal uw vrede op hem rusten; zo niet, dan zal hij op u terugkeren. LK.10,7 Blijft in dat huis en eet en drinkt wat zij u aanbieden; want de arbeider is zijn loon waard. Gaat niet van het ene huis naar het andere. LK.10,8 In elke stad waar ge binnengaat en ontvangen wordt, eet wat u wordt voortgezet, LK.10,9 geneest de zieken die er zijn en zegt tot hen: Het Rijk Gods is u nabij.


Doe de mensen in groepen zitten en voedsel uitdelen (Mk. 6,37-41)

Toen het al laat was geworden, kwamen zijn leerlingen naar Hem toe en zeiden: 'Deze plek is te eenzaam en het is al laat. MK.6,36 Stuur hen weg om naar de hoeven en dorpen in de omtrek te gaan en daar eten te kopen.' MK.6,37 Maar Hij gaf hun ten antwoord: 'Geeft gij hen maar te eten.' Zij zeiden Hem daarop: 'Moeten wij dan voor tweehonderd denaries brood gaan kopen om hun te eten te geven? ' MK.6,38 Hij zeide tot hen: 'Hoeveel broden hebt ge? Gaat eens kijken.' Na zich op de hoogte gesteld te hebben zeiden ze: 'Vijf, en twee vissen.' MK.6,39 Nu gaf Hij hun opdracht te zeggen dat allen zich groepsgewijze zouden neerzetten op het groene gras. MK.6,40 Zij gingen zitten in groepen van honderd en van vijftig. MK.6,41 Hij nam de vijf broden en de twee vissen, sloeg de ogen ten hemel, sprak de zegen uit, brak de broden en gaf ze aan zijn leerlingen om ze aan de mensen voor te zetten; ook de twee vissen verdeelde Hij onder allen.

Ik vind dit een zeer mooi stukje evangelie.  Eigenlijk maakt dit stukje duidelijk wat in de Handelingen (Hand.14,27 en Hand.15,4) uitgedrukt wordt met de woorden: "Zij brachten verslag uit van alles wat de Heer met hun medewerking tot stand had gebracht" ("Na hun aankomst riepen zij de gemeente (van Antiochië) bijeen en vertelden alles wat God met hun medewerking tot stand had gebracht en hoe Hij voor de heidenen de poort van het geloof had geopend" Hand.14,27 … "Bij hun aankomst te Jeruzalem werden zij ontvangen door de gemeente, de apostelen en de oudsten en zij verhaalden alles wat God met hun medewerking tot stand had gebracht" Hand.15,4.)


Er is in de Jezusgemeenschap dus een sterk bewustzijn dat in feite de Heer het werk doet, zijzelf mogen met dat werk meedoen maar zij weten dat Hij het in feite doet.  Het is alsof een kleine jongen met een klein speelschopje vader wat helpt bij het omspitten van de tuin.  In feite doet vader al het werk maar de kleine mag meewerken.  Bij God is het zo dat wij mogen meewerken, dat Hij ons wil nodig hebben, maar het is voor de vruchtbaarheid van het werk noodzakelijk dat wij weten dat zonder zijn genade niets blijvends tot stand komt.

In feite is het stukje uit Marcus 6 een eenvoudige voorafbeelding hoe het in feite in zijn werk gaat:  De leerlingen zien een nood bij de mensen.  De Heer zegt: voorzie er zelf in.  Voorzien in zo'n grote nood, dat kunnen wij niet.  Wat heb je?  Zo goed als niets.  Geef me dat zo goed als niets en doe ondertussen de mensen neerzitten, dat ze niet nog meer vermoeid worden.  En deel nu dat zo goed als niets uit.  En allen worden verzadigd. Zo staat er letterlijk:  MK.6,41 Hij nam de vijf broden en de twee vissen, sloeg de ogen ten hemel, sprak de zegen uit, brak de broden en gaf ze aan zijn leerlingen om ze aan de mensen voor te zetten; ook de twee vissen verdeelde Hij onder allen (eigenlijk  liet Hij het zijn leerlingen doen, maar in feite was het zijn werk: HIJ verzadigt de mensen).

Daarom is het van zo groot belang dat we in de echte evangelische en apostolische eenvoud treden.  Soms sta ik perplex tegenover de pretentie van mensen die komen getuigen wat zij allemaal hebben kunnen doen, hoe ze over mensen gebeden hebben of hoe mensen bij hen om geestelijke raad gekomen zijn en hoe ze die hebben voortgeholpen.  Ik sta perplex omwille van het gebrek aan gelovig realisme in zo'n houding: de realiteit is immers dat God het eigenlijke werk doet en niet wij.  Wij mogen wat meewerken, wij mogen zijn spade even vasthouden.  En dan maar gaan pochen dat wij de tuin hebben omgespit.


Het werk van het Lichaam

Wat we in het evangelie niet zo sterk aangegeven vinden is de eenheid van het lichaam bij het apostolisch werk.  Jezus bidt nadrukkelijk om eenheid tussen zijn volgelingen.  Maar in de rest van het nieuw Testament komt duidelijker naar voor hoe belangrijk men de eenheid vindt in het apostolisch werk. Bij Paulus vindt je dat uitgedrukt : de een zaait, de ander maait, maar het werk van ieder zal beoordeeld worden.  Nog duidelijker vind je hoe Petrus en Johannes uitgezonden worden naar een plek waar mensen zich bekeerd hebben, om hen ook duidelijk op te nemen binnen de eenheid van de Kerkgemeenschap.

Zelfs Paulus, die nochtans een heel aparte opdracht kreeg, gaat toch naar jeruzalem om zijn prediking te toetsen aan het evangelie dat de apostelen predikten.

Ik kan voor de Maria-Kefasgemeenschap geen uitgeschreven model vinden in het evangelie, maar het is duidelijk dat de vruchtbaarheid van ons werken binnen de gemeenschap en ons levensgetuigenis maar hun grootste vruchtbaarheid kunnen hebben wanneer het gebeurt vanuit een diepe eenheid met de broers en zussen.  Nog al te gemakkelijk zijn wij op eigen houtje bezig, of vinden wij het niet belangrijk om zussen en broers om gebed te vragen voor onze zendingen.

Een reus als Sint-Paulus is niet denkbaar zonder al die mensen die met hem hebben meegewerkt, die hem verdedigen, die hem steunen als hij in de penarie zit, die hem onderdak bieden, een gezin waarin hij thuis kan zijn…


De gemeenschap behoeden

Dat is de taak van de herder, de taak van het pastoraal team maar ook van ieder van ons.  Ik vind hiervoor een sterke belichaming in de figuur van Maria.  Haar kleinheid en beschikbaarheid is voor God de ideale toegangsdeur om zijn Heil, zijn Heiland naar de wereld te zenden.  Haar kleinheid en mededogen wordt het uitgangspunt voor Jezus ingrijpen in Kana, de geboorte van de Jezusgemeenschap als we dat woord daarna lezen: “Dit was het eerste wonder dat Jezus verrichtte, en zijn leerlingen geloofden in Hem”.  We zien tenslotte ook Maria’s gebed samengevoegd bij dat van de overgebleven leerlingen aan de vooravond van Pinksteren, de geboorte van de Kerk.  Biddend, liefhebbend, medelijdend, dienend er willen zijn voor de Kerk.  De Kerk behoeden en uitzien naar vernieuwing en uitbreiding.


Er was een gemeenschappelijke beurs waaruit zij leefden en/of in de noden van armen voorzagen.  Judas hield die beurs en ze werden door sommige personen gesteund :

“Er volgde nu een tijd, waarin Hij predikend rondtrok door stad en dorp en de Blijde Boodschap van het Rijk Gods verkondigde. De twaalf vergezelden Hem,  en ook enkele vrouwen die van boze geesten en ziekten verlost waren: Maria die Magdalena wordt genoemd, uit wie zeven duivels waren weggegaan,  Johanna, de vrouw van Herodes ' rentmeester Chuzas, Susanna en vele anderen, die uit eigen middelen voor hen zorgden”.  (Lk. 8,1-3).

 MT.26,8 Toen de leerlingen dit zagen, waren ze verontwaardigd en zeiden: 'Waar is die verkwisting nu voor nodig? MT.26,9 Het had immers duur verkocht kunnen worden ten bate van de armen.' MT.26,10 Jezus bemerkte het en sprak tot hen: 'Waarom valt ge deze vrouw lastig? Het is toch een goed werk dat zij aan Mij heeft gedaan.


MK.10,21 Toen keek Jezus hem liefdevol aan en sprak: 'Een ding ontbreekt u: ga verkopen wat ge bezit en geef het aan de armen, daarmee zult ge een schat bezitten in de hemel. En kom dan terug om Mij te volgen.'


JOH.12,4 Daarop zei Judas Iskariot, een van zijn leerlingen, dezelfde die Hem zou uitleveren: JOH.12,5 ' Waarom is die balsem niet voor driehonderd denaries verkocht en het geld aan de armen gegeven? ' JOH.12,6 Hij zei dat, niet omdat hij bezorgd was voor armen, maar omdat hij een dief was en uit de beurs die hij bewaarde, wegnam wat erin kwam.


HOE KWAM DAAR IETS IN?  


Gina heeft ons een tekst van de jezuïet Marc Rotsaert doorgespeeld waarin hij het heeft over “Kiezen voor gemeenschappen waar het evangelie herkenbaar is”.

In 4 punten heeft hij het achtereenvolgens over:

- een evangelische gemeenschap

- een religieuze gemeenschap

- een menselijke gemeenschap

- nieuwe evangelische gemeenschappen


Hierna volgt de tekst van Rotsaert KIEZEN VOOR GEMEENSCHAPPEN WAAR EVANGELIE HERKENBAAR IS en enkele teksten uit de Handelingen der apostelen.

Een evangelische gemeenschap

“Het evangelie zelf is een oproep tot een leven in verbondenheid: met Jezus Christus en met elkaar.  En de eerste kerk is daar een teken van.  In de Handelingen (2,41-47 en 4,32-35) schetst Lucas het ideale beeld van de christelijke gemeenschap.  Ze waren één van hart en ziel.  Het gaat ten diepste om verbondenheid, niet om eenvormigheid.  Eenvormigheid duidt op de buitenkant, terwijl het om de binnenkant gaat. Gegrepen zijn door Jezus Christus - zijn leven en levenswijze, zijn dood en verrijzenis: dàt maakt ons één van hart en ziel.  Die verbondenheid realiseert zich ook in het materiële: ze bezaten alles gemeenschappelijk. Ook hier geen eenvormigheid, integendeel, men deelde alles uit naar ieders behoefte.”


“De eerste christenen hebben gezocht naar een christelijke levensstijl, waarvan de broederliefde hèt kenmerk zou zijn: Zie hoe zij elkaar liefhebben!  Vandaar dat Paulus in zijn brieven uitvoerig ingaat op de evangelische kwaliteit van onze menselijke verhoudingen.  Als je Jezus wilt volgen op zijn weg, wat betekent dit voor de manier waarop wij met elkaar omgaan?  Wat in het hart van het evangelie staat, zal ook terug te vinden moeten zijn in het leven van een gemeenschap Jezus achterna: vergeving en verzoening, barmhartigheid en mededogen.  Alles gaat uiteindelijk terug op het testament dat Jezus ons naliet tijdens het Laatste avondmaal: Dit is mijn opdracht: dat jullie elkaar liefhebben met de liefde die ik jullie heb toegedragen (Joh. 15,12)”.


Een religieuze gemeenschap

- Gegrepen door Jezus Christus (fil. 3,7-14).

“Er is slechts één fundament van een religieuze gemeenschap: Jezus Christus.  Je kan geen religieuze gemeenschap opbouwen indien niet ieder in de gemeenschap gegrepen is door Jezus Christus èn bereid si zich daarop te laten aanspreken.  Uiteraard moet een religieuze gemeenschap respect hebben voor de menselijke humus van een gemeenschap, voor de psychologische en sociologische wetten die er spelen.  Maar in een religieuze gemeenschap kiest men ervoor dit samenleven van mensen gestalte te geven vanuit de Blijde Boodschap van Jezus Christus.  Om dat ene fundament van de religieuze gemeenschap expliciet ter sprake te brengen en levend te houden, is het gebed onontbeerlijk, het persoonlijk gebed, maar ook het samen bidden.”


Uit de volgende punten zal Ives enkele punten kiezen om naar voor te brengen:

- Samen in gebed

- Samen in gesprek

- Samen leven

- Open op de wereld


Een menselijke gemeenschap


Nieuwe evangelische gemeenschappen

Er zijn er van soorten , natuurlijk, maar we willen kijken wat we van hen kunnen leren:

- helderheid in wat ze willen.

“Ze doen niet om het even wat: hun zending is duidelijk omschreven

èn ze komen er voor uit”.

- Hun vurigheid valt op.

“Het zijn vaak biddende mensen, ook al lopen ze er niet mee te koop.  Maar hun bidden heeft vaak iets aantrekkelijks.  Het is eenvoudig maar echt, betrokken op concrete mensen, warm en hartelijk.  Je voelt iets van het vuur van Pinksteren”.

- Hartelijkheid is ook een van hun kenmerken.

“Hun gemeenschappen, die soms gemengde gemeenschappen zijn, hebben uitstraling, warmte, betrokkenheid.

De onderlinge hartelijkheid heeft een weldoende invloed op de gasten, en jonge mensen voelen er zich thuis”.

- “En hoe verschillend van aard die nieuwe bewegingen en gemeenschappen ook zijn, zij steken hun liefde voor de kerk niet onder stoelen of banken.  Het lijkt wel een vanzelfsprekendheid.  Bij verschillende van die gemeenschappen is de liefde voor de kerk de vrucht van een liefde die weet te onderscheiden”.

- “Tenslotte is in de meeste van die nieuwe bewegingen en gemeenschappen Maria nadrukkelijk aanwezig, als zij die ons bij Jezus kan houden en die ons is voorgegaan in het geloof in haar Zoon.  Indien wij van die nieuwe gemeenschappen willen leren, dan is dit al het werk van de geest.  We mogen erom smeken.”


Ik heb me wel eens afgevraagd hoe de apostelen en volgelingen van Jezus zich gevoeld hebben na het heengaan van Jezus.  Zelfs na zijn verrijzenis en na de bezoeking van de H.Geest.  Wat zijn die dan gaan doen?  En hoe gingen die samen op weg?

Wij kennen de “vita apostolica”, het “apostolisch leven” uit enkele teksten van het Handelingen.  We hebben ze overwogen naar aanleiding van een onderricht van Dieter.  Ik verwijs naar  (Hand. 2,41-47 en 4,32-35 waarin Lucas een ideale manier van christelijk gemeenschapsleven beschrijft.


2,41 Die zijn woord aannamen lieten zich dopen, zodat op die dag ongeveer drieduizend mensen zich aansloten. 42 Zij legden zich ernstig toe op de leer der apostelen, bleven trouw aan het gemeenschappelijk leven en ijverig in het breken van het brood en in het gebed. 43 Ontzag beving eenieder, want door de apostelen werden vele wonderbare tekenen verricht. 44 Allen die het geloof hadden aangenomen, waren eensgezind en bezaten alles gemeenschappelijk; 45 ze waren gewoon hun bezittingen en goederen te verkopen en die onder allen te verdelen naar ieders behoefte. 46 Dagelijks bezochten ze trouw en eensgezind de tempel, braken het brood in een of ander huis, genoten samen hun voedsel in blijdschap en eenvoud van het hart, 47 loofden God en stonden bij het hele volk in de gunst. En elke dag bracht de Heer er meer bijeen, die gered zouden worden.


In de eerste tekst komt het volgende naar voor:

1 Wie ingaat op de prediking van Petrus liet zich dopen.  Ongeveer 3000 sloten zich aan.

2 Ze leggen zich ernstig toe op de leer van de apostelen

3 Ze bleven trouw aan het gemeenschappelijk leven

4 ijverig in het breken van het brood en

5 het gebed (wschlk een uitloper van de Euch. bv. voorbeden…

6 Ook buitenstaanders hebben ontzag want door de apostelen geschiedden wonderbare tekenen

7 Die het geloof hadden aangenomen waren eensgezind

8 en bezaten alles gemeenschappelijk; de uitleg daarbij is : ze waren gewoon hun goederen en bezittingen te verkopen en de opbrengst uit te delen naar ieders behoefte (even later zal Paulus in zijn eigen missiegebieden inzamelingen moeten houden voor deze fantastische christenen)

9 Dagelijks bezochten ze trouw en eensgezind de tempel

10 braken het brood in een of ander huis

11 genoten samen hun voedsel in blijdschap en eenvoud van hart (wschlk de agapè voor of na de euch.)

12 ze loofden God

13 en stonden bij het hele volk in de gunst

14 en elke dag bracht God er meer bijeen die gered zouden worden.


Nog even kijken naar die tweede tekst, nl. uit Handelingen 4, 32-35:

HAND.4,32 De menigte die het geloof had aangenomen, was een van hart en een van ziel en er was niemand die iets van zijn bezittingen zijn eigendom noemde; integendeel zij bezaten alles gemeenschappelijk. 33 Met kracht en klem legden de apostelen getuigenis af van de verrijzenis van de Heer Jezus en rijke genade rustte op hen allen. 34 Er was geen enkele noodlijdende onder hen, omdat allen die landerijen of huizen bezaten, deze verkochten en de opbrengst ervan meebrachten 35 om aan de voeten van de apostelen neer te leggen. Aan ieder werd daarvan uitgedeeld naar zijn behoefte.


1 De menigte die het geloof had aangenomen was één van hart en ziel

2 Er was niemand die iets van zijn bezittingen zijn eigendom noemde; integendeel zij bezaten alles gemeenschappelijk

3 Met kracht en klem legden de apostelen getuigenis af van de verrijzenis van de Heer Jezus

4 en rijke genade rustte op hen allen.

5 Er was geen enkele noodlijdende onder hen omdat allen die landerijen of huizen bezaten, deze verkochten en de opbrengst ervan meebrachten om aan de voeten van de apostelen neer te leggen.

6 Aan ieder werd daarvan uitgedeeld naar zijn behoefte.


Als we die eerste christelijke gemeenschap bekijken toen Jezus er zelf niet meer zichtbaar bij was, dan voelen we ons wel wat vreemd, zeker als mensen die in de wereld leven en niet in het klooster of een residentiële gemeenschap.  Vooral het punt van die gemeenschap van goederen lijkt ons niet te verwezenlijken.  Ieder is verantwoordelijk voor zijn eigen gezin.  Ik meen dat we dat inderdaad aan ieders persoonlijke leefsituatie moeten aanpassen.  Ik bedoel hiermee, dat er voor ieder christen een fundamenteel inzicht moet zijn dat al ons hebben en houden van de Heer is en voor de Heer bestemd moet zijn, maar dat volgens onze persoonlijke levensroeping de wijze waarop we het gebruiken kan verschillen.  De tienden die we binnen de gemeenschap afstaan helpt ons herinneren aan die fundamentele christelijke levensregel dat alles van God komt en aan Hem toegeheiligd moet worden.  Als belichaming van dat inzicht zijn er de tienden.  

In deze teksten ligt er ook een diep sociaal aanvoelen en sociaal engagement: er mogen in een christelijke gemeenschap geen mensen zijn die in echte nood verkeren.  Daar moet de gemeenschap in voorzien.