GELOOF en LEVEN



 HOME

 INHOUD

A+M

Maria-Kefasgemeenschap

GEMEENSCHAPSDAG 08/01/95

KENMERKEN VAN ONS GEMEENSCHAPSLEVEN


Zussen en broers, in september van vorig jaar mocht ik een kort onderricht geven als start voor het werkjaar.  Dat ging toen wel over fundamentele zaken, ik wil de titels even in herinnering roepen :

VEEL WERK

HET DOEL VAN DAT ALLES

WAAR HALEN WE ONZE KRACHT ?

SAMEN STERK : EEN OPROEP TOT STERKE BROEDER­LIJKHEID

DIENSTBAARHEID BINNEN EEN CHRISTELIJKE GEMEEN­SCHAP

OPROEP TOT GROEI IN INNERLIJKHEID

OOK ONZE WERKING : GEGROND IN DE HEER

HOE ZIT HET MET ONZE TOELEG OP HET MEDEDOGEN ?

Ik wil dat samenvatten in drie woorden :

Leven vanuit een diepe innerlijkheid

Leven vanuit een sterke broederlijkheid en eenheid

Leven in groeiende evangelisatiebezorgdheid en groeiend mededogen.


En nu starten we weer een nieuw jaar, het jaar onzes Heren 1995.  15 jaar Maria-Kefasge­meenschap.  Wie kon vermoeden dat die gemeenschap het zo lang zou trekken en eigenlijk nog springlevend is ?


De diepe bezieling

die in ons moet leven heeft Gina vorige Gemeenschapsdag gebracht.  Wij hopen altijd en we veronderstellen ook dat men iets doet met die onderrichtingen.  Uiteindelijk is dat de vorming die we vanuit de Gemeenschap ontvangen.  Als we dat opbergen, of geen nota's nemen en ook geen cassette aanschaffen, vermoed ik dat dat voor een groot deel woor­den in de wind zijn.  Dit klinkt wat kortaf, maar ik zeg dit evengoed naar mezelf als naar wie het schoentje ook zou passen.

Gina had het over de diepe grondslag, de diepe spiritualiteit van waaruit we mogen leven, en die sterke uitnodiging om met de genade mee te werken en ons te laten doordringen van de keuze voor God, in heel ons wezen : geest, ziel en onze lichamelijke vermogens.

Ik zou dit keer nog wat meer tot concretisatie willen komen.  En omdat we deze namiddag een inhoudrijk onderricht krijgen, hou ik het hier dan ook meer bij een rondwandeling binnen ons gemeenschapsleven.


Spirituele basis van onze activiteit

Ik mag jullie zeggen dat er weer veel voor de deur staat en dat we jullie allemaal nodig hebben.  Ik hoef niet te herhalen dat daarvoor een stevige basis nodig is.  Als het met die basis van spiritualiteit, van grote gegevenheid aan de Heer, fout loopt bij ons, persoonlijk en in de groep, dan zal alles fout lopen.  Maar zo hoeft het niet te zijn.  

Eén concreet punt : onze gebedstijd.  Stel je gebedstijd niet uit voor een futiliteit, laat je ge­bedstijd niet vallen als je dat tegenover de Heer niet echt kunt verantwoorden.  Weeg af wat Hij vraagt en wat het belangrijkste moet zijn op dàt preciese moment.  

Welke maatregelen moet je nemen opdat het in de nabijë toekomst minder tot een probleem van onderscheiding moet wor­den.  Waar ga je je gebedstijd plaatsen in je dagverloop, zodanig dat zich die on­verenigbaarheid van activiteiten niet voordoet ?  

Of moeten we misschien bidden, dringend vragen om meer liefde voor de Heer, meer liefde voor die ontmoeting met Hem ?  Dan moeten we dat gewoon doen, en ge­woon over ons laten bidden in onze leefgroep.  Misschien moet ik eens een goede retraite vol­gen om tot bekering te komen op dat vlak.

Ik ga hier verder geen concrete voorbeelden geven omtrent de praktijk van de sacramenten, de dagelijkse Eucharistieviering, de aanbiddingstijd, het op weg gaan met het Woord; de toewij­ding aan Maria, de praktijk van de geestelijke lezing en de bijbellezing.  Laten wij af en toe onze leefregel er eens op na lezen.  Ik heb die onlangs mogen vertalen in het frans (Alain en Martine hebben hun werk gehad om daar iets fatsoenlijks van te maken), maar het is enorm wat een waardevol documentje dat is.

Als de spirituele basis zo wat goed ligt, kunnen we ook eens aan de rest denken.  En dat doen jullie.  Er is de bezieling bij de dagelijkse taak, thuis en op het werk buitenshuis, het gezinsle­ven...  Onze inzet in sommige verenigingen of op onze parochie.

En dan is er ook de inzet in en vanuit de Gemeenschap...


Verhoudingen binnen de Gemeenschap

Er wordt dezer dagen door de 22 definitief geëngageerde zussen en broers een nieuw Pastoraal Team (leidersteam) gekozen.  Die mensen zullen niet alleen onderling goed overeen moeten komen en goed kunnen samenwerken, ze moeten ook kunnen steunen op het vertrouwen en de medewerking van ieder van ons.  Is er die positieve gezindheid tegenover de verant­woordelijken van de Gemeenschap.  Is er die positieve gezindheid tegenover de Gemeenschap als geheel en tegenover de afzonderlijke zussen en broers ?  

Dit zijn zaken waarover we ons af en toe dienen te be­vragen, en waar we soms eens moeten bidden dat we mogen groeien in meer positieve zin.  

Om eens een slecht voorbeeld te nemen : Het is totaal zinloos dat we ons eigen hachje gaan ver­dedigen tegenover personen binnen of buiten de Gemeenschap, door kritiek te spuwen op sommige zussen en broers of hen verdacht te ma­ken.  Als we problemen hebben met de Gemeenschap in het algemeen of met sommige broers en zussen zijn er andere wegen.   Als ik pro­blemen heb tegenover zussen of broers en ik kan het tegenover hen niet uitspreken (wat nog altijd het beste is), dan ga ik daar niet met de eerste de beste over spreken of dat in mijn leef­groep brengen, maar in de persoonlijke begeleiding of bij de verantwoordelijken van de Ge­meenschap, iemand van het Pastoraal team of de herder.  

Als ik me als mens tekort gedaan voel en ik vind -niet vanuit een emotionele reactie maar te­genover de Heer- dat ik daarover raad moet vragen zelfs aan een buitenstaander, dan moet dat natuurlijk kunnen gebeuren.  Maar dit is niet de normale gang van zaken.  


Leven met conflicten

We moeten trouwens niet denken dat er nooit proble­men of conflicten zullen zijn : dat hoort gewoon bij onze menselijke bestaanssi­tuatie, en in de beste gezinnen doen zich conflictsitua­ties voor; het komt er echter op aan daar goed op te rea­geren.  Zo is dat ook in de Gemeen­schap : sommigen volgen wel eens een heil­loze weg, die nergens toe leidt, dan naar droefheid en onvoldaanheid en ook onrust binnen de gemeenschap en zeer veel tijdverlies, tijd die beter kon geïnvesteerd worden in de zaken van de Heer.  

Laten we dus veel aandacht hebben voor elkaar en elkaar helpen op de goede manier.  Die goede manier kan alleen maar veel te maken hebben met de Heer, dat wil zeggen dat ik me er zeer sterk van bewust blijf, dat ik daar de zaak niet moet oplossen en het ideale recept uit mijn mouw moet schudden, maar dat ik met wat die broer of zus me vertel naar de Heer moet; dat ik Hem om licht moet vragen voor dat probleem of die moeilijke situatie.  Dat er van­wege de Heer, en niet vanwege mij, licht en een goede oplossing kan komen.  Laten we de Heer vragen dat Hij ons als gemeenschap helpt op een volwassen christelijke wijze met conflic­ten om te gaan.

Conflicten en problemen, mogen immers niet blijven aanslepen, zonder dat er echt gewerkt wordt aan een oplossing.  Dat kan immers gemakkelijk een rotte plek worden in de Gemeen­schap, waardoor haar actie ook fel gehinderd wordt en veel energie verloren gaat.  Ieder van ons moet zich realiseren dat het wel van belang is dat we ons goedvoelen in de Gemeenschap, maar uiteindelijk heeft de Heer deze Gemeenschap niet bedoeld als een cocoon, als een slechtbegrepen abdij waarbinnen je wat kunt komen schuilen omdat het buiten te koud is.  De­ze Gemeenschap is inderdaad bedoeld opdat we steun zouden hebben aan elkaar voor ons christelijk leven in deze tijd, maar de Heer wilde deze Gemeenschap ook vooral gebruiken om blij nieuws uit te dragen, zijn Blij Nieuws voor de wereld van vandaag.


De manier waarop de Gemeenschap verschijnt

Hoe verschijnt de Gemeenschap naar buiten toe ?  Dit staat niet los van wat ik zoë­ven zei.  

Hoe getuigt een christen ?  Op de eerste plaats door zijn manier van zijn, door zijn leven : zijn vriendelijkheid, zijn gedienstigheid, zijn ruggengraat, ik bedoel, dat alles wat op hem afkomt ge­wikt en gewogen wordt door zijn gegrepen zijn door de Heer, door zijn toebehoren aan de Kerk.  Zo getuigt een christen, zo getuigt een christelijk gezin.  Als ik alles direct moet hebben wat ik zie, als ik veel geld uitgeef aan allerlei oppervlakkige zaken, als uitgaan een zodanige plaats inneemt die niet meer in verhouding staat tot de tijd die ik besteed aan de opbouw in diepte van mijn gezin, van mijn Godsrelatie; als mijn leven of mijn gezinsleven gekenmerkt wordt door een ware oppervlakkigheid, dan moet ik toch wel weten dat er iets mank loopt en dat mijn le­vensgetuigenis heel kwetsbaar staat.  En dan moet ik weer gaan bouwen aan de basis van mijn christelijk leven, iets waartoe de leefregel mij nadrukkelijk uitnodigt.

Hoe getuigt een gemeenschap ?  Door de manier waarop ze verschijnt.  Door de vriendelijk­heid van de leden; doordat het een onthalende Gemeenschap is, eerst en vooral tegenover ei­gen leden en ook naar buiten toe.

In hoever bouw ik mee aan dat imago van deze Gemeen­schap dat maar waarachtig is als het vanuit een diepe gezindheid komt : van God houden en daarom van de mensen houden? Ook hier zal die goede indruk niet standhouden als mensen vaststellen dat er wat schort aan de eenheid binnen de groep, binnen de Gemeenschap.  Hoe praat ik over de zussen en broers?  Als er in mij een blijvend probleem is tegenover een van hen, is dat iets dat zo vlug mogelijk moet opgelost worden, want vroeg of laat gaat dat negatief werken op het vlak van de evange­lisatie.  Ik zeg dit niet zomaar, dit zijn dingen die ik heb vast­gesteld.  Wij moeten niet menen dat we de mensen een rad voor de ogen kunnen draaien, mensen hebben een fijn aanvoelen.  En tegenover een evangeliserende Gemeenschap zijn mensen veeleisend.  En dat recht heb­ben zij.  Hoe sta ik tegenover mijn zussen en broers?  Tegenover ieder van hen?  Dit heeft invloed op de kracht van de evangelisatie door de Ge­meenschap.


Hoe sta ik in de Gemeenschap ?

Ben ik echt trouw aan de Gemeenschap?  Leg ik me toe op de leefregel ?  Bid ik voor de zus­sen en broers en voor de activiteiten van de Gemeenschap?  Maak ik daarbij gebruik van de Jaaragenda en van wat op de Gemeenschapsdagen en langs de contactbrief wordt meege­deeld?  Het zal voor mij anders toch wel wat moeilijk worden me echt één te voelen met de andere zussen en broers?  Hoe draag ik de zussen en broers in hun beproevingen, hoe deel ik in de blijë gebeurtenissen?  

Ja, hoe sta ik binnen de Gemeenschap?  Jaren geleden hebben we het eens gehad over wat Jean Vanier noemt : de evolutie van onze ingesteldheid, nl. van "de gemeenschap voor mij" naar "ik voor de Gemeenschap".  Als we zo'n gemeenschap als de Maria-Kefasgemeenschap binnentreden, dan verwachten we daar zeer veel van, vooral voor onszelf, voor onze spirituele groei, sommigen zien het zelfs veel menselijker.  Het is van belang dat - vooral op het vlak van die wederzijdse christelijke steun - de Gemeenschap haar rol blijft spelen.  Soms heb ik heim­wee naar wat Paulus (?) uitdrukt :

"24 Laten we elkaar in het oog houden om met elkaar te wedijveren in liefde en daden van liefde. 25 Wij moeten niet wegblijven van onze bijeenkomsten, zoals sommigen ge­woon zijn te doen; laten we elkaar moed inspreken, en dit te meer naarmate gij de grote dag dichterbij ziet komen" (Hebr. 10,24-25).

Met elkaar wedijveren in liefde en daden van liefde, met elkaar wedijveren in vroomheid, in vasten en gebed, in evangelisatie...  Ik hoop dat je me niet mis verstaat, ik heb het niet over het uiter­lijke presteren op deze vlakken, maar om de diepe gezindheid van godgewijd leven en om alles wat ermee samenhangt.

Maar dat alles kan zich nog beperken tot : "de Gemeenschap voor mij".  Wat heeft de Gemeenschap mij op dit en dat vlak te bieden?  Wat krijg ik van de Gemeenschap?  Als ik de optelsom maak...  wat bied mij dan de Gemeenschap?  Dit is in het begin.  

Naderhand doen we dat minder en komen we hopelijk tot die andere vraag : wat geef ik aan de Gemeenschap?  Wat doe ik voor de zus­sen en broers?  Wat breng ik in opdat de Gemeenschap een biddende, evangeliserende Ge­meenschap zou zijn, een Gemeenschap vol mededogen?  Wat doe ik opdat deze Gemeen­schap een dienstbare, vreugde-uitstralende, volwassen Gemeenschap zou zijn?  Wat doe ik opdat deze Gemeenschap een echt mariale, een echt kerkelijke, een echt katholieke Gemeen­schap zou zijn, open, niet bekrompen, niet verzinkend in het devotionalisme, maar ook niet verzinkend in binnenkerkelijke kritiek, in een soort cerebraal geloof, of lege woorden waaruit de afwezigheid van sterke Godsrelatie en warme liefde tot Christus ontbreekt of waarin de heiligen geen plaats meer hebben of waar Gods Geest niet machtig mag waaien, op de manier die Hij wil op dit ogenblik in de nieuwe situaties waarin christenen en mensen zonder meer leven van­daag.  Die overgang van "De gemeenschap voor mij" naar "Ik voor de Gemeenschap" blijft een belangrijk keerpunt en een absolute voorwaarde tot een definitief engagement binnen de Gemeenschap.  Van de definitief geëngageerde broers en zussen wordt inderdaad verwacht dat zij echte dragers zijn van de Gemeenschap; en dit betekent helemaal niet dat je met dat dragen niet zou kunnen beginnen van in de proef- en vormingsperiode.


Radicaliteit en evenwicht

In het geestelijk leven is zowel radicaliteit nodig als evenwicht.  Sommige mensen lopen duidelijk op hun tenen en krijgen de kramp en daar zijn zijzelf niet alleen het slachtoffer van maar ook de mensen die met hen te maken hebben.  Andere mensen zien het allemaal heel menselijk en hoeden zich nauwlettend voor elke overdrijving.  Het probleem kan hier wel eens worden dat men heel vlug met heel weinig tevreden is.

Dit evenwicht is niet altijd gemakkelijk te vinden.  Een goede dosis gezond verstand is zeker belangrijk. Maar met gezond verstand alleen wordt je nog geen heilige, en dàt is nochtans onze roeping.  Ik las deze dagen nog eens het begin van "Het kruis in de asfaltjungel" van David Wilkerson, hoe hij zijn TV verkoopt omdat hij die ingeving kreeg en een bevestiging vanwege de Heer.  De twee uur die daardoor vrijkwamen gaat hij vullen met gebed.  Tijdens dat gebed wordt hij naar de voorpagine van het tijdschrift Time getrokken : daar staat de foto van enkele jonge delinquenten.  Weer krijgt hij een uitnodiging vanwege de Heer : ga naar het proces van die jongens.  Hij gaat erheen, maar krijgt geen afspraak geregeld met de hoofdrechter.  's Morgens gaan ze naar de gerechtszaal, zelfs iets vroeger, omdat hij en zijn chauffeur vasten, want ze voelen aan dat zijzelf eigenlijk niets kunnen doen.  Omdat ze dus niet gegeten hadden komen ze iets vroeger aan de gerechtszaal, net op tijd om de laatste 2 tickets in ontvangst te nemen van de 42 die voor de publieke plaatsen voorzien waren.  Het is dan tijdens dat proces dat hij door de politie wordt buitengewipt en door dat feit - hardhandig aangepakt worden door de politie - zal hij toegang krijgen tot de jeugdbendes in de Harlemwijk, waardoor hij een heel vruchtbaar jongeren-apostolaat zal kunnen opbouwen.

God had een plan met die jongeren.  Maar had David Wilkerson zijn TV niet weggedaan om die lange gebedstijd te nemen, had hij later die vasten niet gehouden... de Heer had dan iets heel anders moeten organiseren om hetzelfde groot resultaat te bereiken.

En ondertussen toch heel nederig blijven, tegenover God èn tegenover elkaar en anderen.  We weten dat de Heer echt geen sympathie kon opbrengen voor de nauwgezetheid van de farizeeën omdat het niet gepaard ging met vreugde en nederigheid.  Het waren dwangarbeiders, fanatiekers zou je kunnen zeggen.  Paulus was zo'n specimen.  De Heer liet hem in volle glorie met zijn farizeeërsgebit in het stof bijten... en Saulus had zijn les geleerd.  Hij zal de les nooit vergeten.  Geen werkheiligheid.  Alles is genade.  En toch zal hij zich krom werken voor de Heer en het Blijde Nieuws.   “Niet ik, schrijft hij, de genade van God met mij” (1Kor.15,10 ).

Ben Van Vossel CSsR