GELOOF en LEVEN



 HOME

 INHOUD



ROME  1994


EEN TOCHT


NAAR DE


OORSPRONG



Maria-Kefasgemeenschap




Met de Maria-Kefasgemeenschap zijn we in 1990 naar Israël geweest, het heilig Land waar "Het Woord is vlees geworden en onder ons heeft gewoond".  Het land waar dat Woord woorden van eeuwig leven heeft gesproken, waar Hij al wel­doende heeft rondgewandeld, waar Hij geleefd en gebeden heeft en waar Hij in zijn lijden en kruisdood het opperste ge­tuigenis heeft gebracht hoezeer God de mensen heeft lief­gehad, ten einde toe.  Daar ligt ook zijn ledig graf, als de stille getuige van zijn glorierijke verrijzenis.  Daar troffen we de plaats van het cenakel : de bovenzaal van de eerste Eu­charistie, de bovenzaal van de ontmoetingen met de Ver­re­zene en van het vuur van de heilige Geest.  We hebben daar zacht gezongen  : "Zend weer uw Geest, o Heer, en heel de schepping komt tot stand, en Gij vernieuwt 't gelaat van de aarde".


In 1994 volgen we de eerste volgelingen van Jezus naar de we­reldstad, Rome : het Babylon dat de strijd zal aanbinden met Jezus' volk, maar dat uiteindelijk het centrum zal worden van de MOEDERKERK.  We vinden er de sporen terug van de Rots, Kefas.  Een tocht dus naar onze "roots".


Dat we daarbij ook de stad aandoen van de Poverello, zal ons stimuleren om eraan te denken dat op het fundament van de apostelen niet enkel met stenen en macht wordt ver­der gebouwd, maar vooral met levende stenen : "Treedt toe tot Hem, de levende steen, door de mensen verworpen maar uitverkoren en kostbaar in het oog van God. Laat ook uzelf als levende stenen voegen in de bouw van de geestelijke tempel. Draagt als een heilige priesterschap geestelijke of­fers op, die welgevallig zijn aan God door Jezus Christus" (1PETR.2,4-5).


Over de Kerk van Rome gaat deze publikatie.  Ze is groten­deels overge­nomen van een anonieme brochure, waarvan we de auteur niet hebben kunnen achterhalen.  Een bepaald onderdeel is overgenomen uit "Katholiek Nieuwsblad"; het is daar ter plaatse vermeld.

 

HOOFDSTUK I


DE AANWEZIGHEID VAN PETRUS IN ROME



1. DE OUDSTE GETUIGENISSEN OVER PETRUS' VERBLIJF TE ROME


PAPIAS, die  de directe leerlingen van de apostelen, nl. Polycarpus heeft gekend, getuigt dat het Marcusevange­lie de samenvatting is van de prediking van Petrus in Rome.

CLEMENS, in zijn brief aan de kerk van Korinthe, geschreven in 95, geeft ons de oudste bevestiging dat Petrus de marteldood gestorven is : "Laten we eens opzien naar de edele apostelen : Petrus, die tengevolge van een on­rechtmatige afgunst niet een of twee, maar zoveel kwellingen heeft doorstaan en die, na op deze wijze getuigenis (martyreoo) te hebben afgelegd, naar de ereplaats ging die hem verschuldigd was.  Tengevolge van afgunst en twist heeft Paulus de kampprijs kunnen tonen van de volharding..."

GAIUS getuigt rond 200 : "... ik kan de graven van de apostelen-stichters aanwijzen..." en hij situeert het graf van Petrus op de plaats van het Vaticaan, bij het circus van Nero; en het graf van Paulus langs de weg naar Ostia.

GRAFFITI : In de "catacombe" van St.-Sebastiaan, langs de via Appia, zijn "graffiti" bewaard uit de periode tussen 260 en 325 : beden en smekingen gericht tot Petrus en Paulus.

EUSEBIUS : In zijn "Kerkgeschiedenis" schrijft Eusebius, in het begin van de 4de eeuw, over de verering van het apostolische graf in de pas opgerichte basiliek, die op de plaats van het Vaticaan door keizer Constantijn in 322 werd ge­bouwd.


2.  DE OUDSTE CHRISTENGEMEENSCHAP TE ROME


2.1 OUDSTE GETUIGENISSEN OVER DE ROMEINSE KERK

De eerste vermelding van de kerk te Rome vindt men in de brief van de heilige apostel Paulus aan de Romeinen, geschreven in 58 na C. : "In de eerste plaats breng ik door Jezus Christus dank aan mijn God voor u allen, want in de hele wereld spreekt men van uw geloof" ROM.1,8 .

 Lukas vermeldt in het boek der Handelingen, geschreven omstreeks 80 na C., hoe Paulus te Korinthe in het jaar 51 of 52 een joods-christelijk echtpaar ontmoet, dat op bevel van keizer Claudius Rome heeft verlaten (Prisca en Aquila, Hand.18,1-2).  In een geschrift over keizer Claudius deelt de romeinse schrijver Suetonius mee dat deze in 49 alle joden uit Rome heeft gebannen : "omdat zij op aanhitsen van 'Chrestos' in opstand waren ge­komen".  Onder "joden" werden ook de joodse christenen gerekend.  Men neemt aan dat de joden, die meestal in de wijk Trastevere woonden, naar de mening van de stadsoverheid heftige meningsverschillen hadden.  De wer­kelijkheid zal geweest zijn dat de joodse christenen, die noodgedwongen in Trastevere waren blijven wonen, be­streden werden door de andere joden.  Er moet dus reeds in 49 een aanzienlijke groep joodse christenen in Rome gevestigd zijn geweest.  Tien jaar later, wanneer Paulus de brief aan de Romeinen schrijft, zijn er ook talrijke niet-joodse christenen : "...Door Hem heb ik de genade van het apostelschap ontvangen, om ter ere van zijn naam on­der alle volken mensen te brengen tot de gehoorzaamheid van het geloof. Ook gij hoort bij hen, geroepen als gij zijt door God tot de gemeenschap van Jezus Christus" ROM.1,5-6.

 Men neemt aan dat het christelijk geloof te Rome gebracht werd door reizende joodse christenen.  Zoals in alle steden waren er ook te Rome talrijke niet-joden die interesse hadden voor het joodse geloof.  Zelfs onder de familie van de keizers waren er joden-sympthisaten.  Zo is ook waarschijnlijk het geloof in Christus door reizende joden verspreid onder de niet-joden in Rome.  De overigens onbekende commentator van de Paulus-brieven, "Ambrosiaster", zegt dat de eerste christenen in Rome joden waren .

 Door de meeste moderne exegeten, zowel katholieke als reformatorische, wordt momenteel aangenomen, dat Petrus niet de stichter van de kerk te Rome is geweest; hij zou te Rome verbleven hebben van 62 tot 64 en daar onder de regering van keizer Nero de marteldood gestorven zijn.  Het Nieuwe Testament geeft geen inlich­tingen omtrent Petrus' verblijf te Rome.  Na zijn bevrijding uit de kerker van Herodes (Agrippa I) staat er noncha­lant in de Handelingen 12,17 : "Hij gaf met de hand een teken dat zij stil moesten zijn, vertelde hun, hoe de Heer hem buiten de gevangenis had gebracht en voegde er aan toe: 'Meldt dit aan Jakobus en de broeders.' Daarna verliet hij het huis en ging ergens anders heen."

 

2.2. CHRISTENVERVOLGINGEN

Het jaar 64 was - menselijk gesproken - een rampjaar voor de christenen in Rome.  De Romeinse ge­schiedschrij­ver Tacitus deelt over de wrede vervolging door keizer Nero het volgende mee  : "Men begon alzo met diegenen gevangen te nemen , die van hun geloof openlijk belijdenis aflegden; vervolgens op hun aanwijzing een zeer groot aantal mensen die schuldig werden verklaard, niet zozeer aan de hun ten laste gelegde brandstichting, als wel aan haat jegens het mensdom"

Een andere vertaling luidt : "Allereerst werden zij voor de rechter geleid die bekenden en vervolgens op hun aan­wijzing een grote menigte..."

Wat was er gebeurd ?  De gevangenen werden beschuldigd van haat tegen het mensengeslacht; hiermee wordt bedoeld dat zij niet meededen aan de offers aan de keizer en de afgoden, en niet deelnamen aan de publieke vermakelijkheden.  Naar alle waarschijnlijkheid werden de gevangengenomen christenen onder foltering verhoord en zo werden de namen bekend van andere christenen : "Nero liet schuldigen aanwijzen die hij de meest geraffi­neerde folteringen liet ondergaan.

 P.A.van Stempvoort meent dat de vertaling "die bekenden" de juiste is en dat men van velen die gemar­teld werden geen 'confessores' (nl. geloofsbelijders) mag maken zoals de eerste vertaling suggereert : "die van hun geloof openlijk belijdenis aflegden".  Onder foltering zouden gevangengenomen christenen de namen van geloofsgenoten hebben genoemd.  Velen nemen aan dat ook Petrus zo verraden werd.  De uitermate intelli­gente heiden Tacitus zou dus - wanneer de interpretatie juist is - het verraad opgemerkt hebben.  Maar ook ziet men dat er een grote haat van de joden tegenover de christenen was.  De joden vormden een zeer hechte groep en hun was door de Romeinen een ongewone vrijheid van godsdienst verleend.  Aan de joodse chirstenen werden daar­om geen verwijten gedaan, de buitenstaanders merkten geen verschil op.

 Reeds in het boek der Handelingen kan men zien dat er haat van de joden tegenover de joodse christenen was te Jeruzalem.  Maar in het buitenland, in de diaspora - de joden waren immers verspreid over het hele Ro­meinse Rijk - was de haat misschien nog groter.  De joden oefenden verschillende ambachten uit en waren hande­laars; zij voelden zich economisch bedreigd door de joodse christenen.  Keizerlijke decreten en vervolgingsmaat­regelen tegen de christenen, onder wie vele joodse christenen, zouden ook de andere joden kunnen treffen.

 De situatie is gecompliceerd en soms weinig overzichtelijk door de binnen-kerkelijke verhoudingen, die ook niet steeds ideaal waren.  Er was - en dit weten wij ook uit het boek der Handelingen (15,1-5) - binnen de kring der joodse christenen een bittere controverse tussen hén die meenden dat alle joodse wetten en riten gehand­haafd moesten blijven en dus moesten de hei­denen die christen werden zich geheel en al aan de joodse wet on­derwerpen én tussen hén die - zoals Paulus en zijn volgelingen - een heel andere mening hieromtrent hadden.  Maar Petrus had op de kerkvergade­ring in Jeruzalem duidelijk zijn mening te kennen gegeven die overeenstemde met die van Paulus : "Welnu, God die de harten kent, heeft zich voor hen uitgesproken door hun de heiige Geest mee te delen juist als aan ons.  Hij heeft in geen enkel opzicht onderscheid gemaakt tussen ons en hen, maar hun harten door het geloof geheiligd".

 In deze tekst worden met "ons" de joodse christenen en met "hen" de christenen uit de heidenen bedoeld.  Maar ook bij de christenen uit de heidenen was een groep van oordeel dat een mens geen christen kon worden zonder eerst aan alle verplichtingen van de joodse wet, vooral de besnijdenis- en spijswetten, te voldoen.

 In een boetegeschrift uit de tweede eeuw, de "Pastor van Hermas", waarvan sommige gedeelten mis­schien uit de laatste jaren van de eerste eeuw stammen, schrijft Hermas over de misstanden in eigen gezin : "Uw kinderen, Hermas, hebben misdaan tegen de Heer en hun ouders verraden".

 Kinderen hebben waarschijnlijk hun ouders aangegeven bij de overheid en zo vervolging tegen hen uitge­lokt.  De evangelist Lukas, wiens evangelie waarschijnlijk dateert van een tijdstip na de brand van Rome en de verwoesting van Jeruzalem in 70 na Chr., schrijft ook over verraad binnen het gezin : "Gij zult zelfs door ouders en broers, door bloedverwanten en vrienden overgeleverd worden" .

 Wanneer Clemens schrijft over het martelaarschap van Petrus, spreekt hij over verraad binnen de kerkge­meenschap : "Petrus, die tengevolge van een onrechtmatige afgunst niet een of twee, maar zoveel kwellingen heeft doorstaan en die na op deze wijze getuigenis te hebben afgelegd (door zijn bloed) naar de ereplaats ging die hem verschuldigd was...".

 Het verraad waarover Hermas, Lukas en Clemens schrijven is dus verraad binnen de Kerkgemeenschap.

 Petrus' martelaarschap te Rome wordt, zoals uit bovenstaande tekst blijkt, het eerst vermeld in de brief van Clemens aan de kerk van Korinthe.  Waarschijnlijk werd Paulus in 68 te Rome onthoofd.  Weer is het Cle­mens die hiervan melding maakt.

 In 70, na de val van Jeruzalem, kwam er een volledige scheiding tussen de joden en de christenen. Uit enkele geschriften kan men echter opmaken dat er in verschillende kerken een judaïserende tendens is gebleven, zoals bv. blijkt uit de visioenen van Hermas.  Indien de hierboven gegeven interpretatie juist is, zouden zowel Petrus als Paulus niet alleen de marteldood gestorven zijn om hun navolging van Christus, maar ook door hun dood - als gevolg van verraad binnen de Kerk - de poort wijd geopend hebben voor de vrijstelling van de bepalin­gen van de joodse wet voor de christenen uit de heidenen.

 Twee zeer trieste omstandigheden : joden en christenen, gelovigen in eenzelfde God, de God van Abra­ham, Isaac en Jakob, hebben elkaar ten dode toe bestreden; chirstenen, gelovigen in de verlossing door de Zoon van God, die voor allen zijn bloed gaf, hebben elkaar verraden.

 

3. DE KERK WAAR MEN NAAR OPZIET


De Kerk van Rome was het referentiepunt geworden voor de christenen.  Jeruzalem bestond niet meer, de chris­tenen waren gevlucht naar Pella, aan de overkant van de Jordaan.  In Rome organiseerde de Kerk zich meer en meer.  De marteldood van de beide "steunpilaren", Petrus en Paulus, had van deze kerk een kerk gemaakt waar­naar de andere kerken opkeken als hun voorbeeld.

 Na de dood van Nero in 68 lijkt er een ontspanning opgetreden te zijn in Rome.  De keizers Vespasianus en Titus hebben de Kerk niet of bijna niet vervolgd.  Zeker zullen er plagerijen geweest zijn van de kant van de overheid en de burgers, maar men leest niet over een echte vervolging.  Onder keizer Domitianus lijkt de vervol­ging, waarover Clemens schrijft in de eerste paragraaf van zijn brief, te hebben plaatsgevonden : "Door de ram­pen en de ontelbare onheilen die ons zijn overkomen, de een na de ander ... is het wel wat laat dat wij onze aan­dacht schenken aan datgene waarover bij u zo gestreden wordt ...".

 Rome is in de tijd van bisschop Clemens een zeer kosmopolitische stad.  Waarschijnlijk was er de groot­ste christelijke kerk gevestigd. De christenen waren overwegend uit de heidenen.  De sociale samenstelling was gemengd.  De meerderheid van de christenen behoorde tot de slaven of de lagere beroepsbevolking.  Door graf­schriften en uit andere bronnen weten wij dat echter ook tot de hogere klassen en tot het hof van de keizer het christendom doorgedrongen was.


4. BISSCHOP CLEMENS


 De heilige Clemens, wiens feestdag de Kerk op 23 november viert, was, volgens de heilige Ireneüs, Eu­sebius en de heilige Hiëronymus bisschop van Rome van 92 tot 101.  Hij was de 4de bisschop, indien men de volgorde neemt : Petrus, Linus, Anacletus (Cletus), Clemens.  Tertullianus meent echter dat Clemens nog door Petrus met het ambt bekleed werd.  Clemens zou later het ambt aan Linus afgestaan hebben.

 Te Rome bevindt zich de titelkerk van de heilige Clemens, de "Sante Clemente", in de 11de eeuw boven de 4de-eeuwse kerk herbouwd.  Hier bevinden zich de relieken van Clemens.  De oorspronkelijke kerk dateert van 390; zij was een "kerkhuis", domus ecclesiae.  De kerk ligt niet ver van het amfitheater

 In de iconografie wordt Clemens voorgesteld met een anker om zijn hals, naar aanleiding van het legen­darische verhaal over zijn marteldood door verdrinking in de Zwarte Zee.  Het vroegere Romeinse brevier geeft de volgende lezing voor zijn feestdag op 23 november : "Trajanus, vertoornd door de bekeringen, zond geheime bo­den met het bevel hem (Clemens) een anker om de hals te doen en in zee te werpen.  Het bevel werd ten uitvoer gebracht, maar de christenen hadden zich in gebed verenigd op de oever.  De zee trok zich drie mijl terug... Toen zij dichterbij kwamen, vonden zij een klein bouwwerk van marmer in de vorm van een tempel.  Binnenin bevond zich een schrijn van steen, waarin het lichaam van de martelaar rustte en daarnaast het anker waarmee hij in de golven was geworpen".  Hierbij werd het volgende gebed gezegd : "Heer, Gij hebt aan Clemens, uw martelaar, in de zee een woonplaats geschonken van marmer in de vorm van een tempel, bereid door de hand van de engelen ... ".

 De legende omtrent Clemens' martelaarschap is vrij laat ontstaan, waarschijnlijk einde 4de eeuw.  

Er zijn geleerden die menen dat Clemens de Romeinse consul Flavius Clemens is, een familielid van de keizer Domitianus.  Deze werd in 95 of 96 onthoofd.  

Anderen menen dat hij een vrijgelaten slaaf was van deze familie en daarom - zoals gebruikelijk in die tijd - hun naam droeg.


5. DE OPGRAVINGEN IN HET VATICAAN BEVESTIGEN PETRUS' VERBLIJF TE ROME


Bij toevallige werken in de crypte van de St.-Pietersbasiliek te Rome werden begraafplaatsen - heidense en chris­telijke - uit de eerste eeuw ontdekt.  Pius XII gaf opdracht tot de opgravingen tussen 1939 en 1949.


5.1 EEN EERSTE KORT RELAAS OVER DIE OPGRAVINGEN IN HET VATICAAN


 Over de komst van Petrus in Rome en over zijn dood in de hoofdstad bezitten wij oude literaire getuige­nis­sen uit alle hoeken van de toenmalige wereld : Rome, het Oosten, Griekenland, Gallië en Afrika (zie hierboven Hfdst.I,1).  Juist de be­scheidenheid van deze getuigenissen pleit in hoge mate voor hun waarachtigheid : niemand voelde de behoefte het bewijs van de geschiedkundige waarheid van deze alge­meen aanvaarde feiten te leveren, daar bovendien geen enkele Kerk ooit de Kerk van Rome de buitengewone eer be­twist heeft tot stichters de roemrijke apostelen en mar­telaars Petrus en Paulus te hebben. De resultaten van de opgravingen verricht in het Vaticaan van 1939 tot 1949, bevestigen ook nog deze getuigenissen.

 Laten we, hoewel we het risico lopen alles een beetje té eenvoudig voor te stellen, maar uit bezorgdheid om duidelijk te zijn, het volgende zeggen : onder de huidige basiliek van Sint Pietersbasiliek heft men de overblijf­selen blootgelegd van het plaveisel van twee vroegere basilieken, de ene uit het begin van de 12de eeuw, de an­de­re uit de tijd van Constantijn (4de eeuw).  onder de basiliek van Constantijn is een uitgebreide necropolis (= do­denstad, begraafplaats) te voorschijn gebracht, waar 22 praalgraven uit de 3de en 2de eeuw, sommige heidens, andere christelijk, in rijen gerangschikt zijn langs een goed afgebakende weg.  Aan het einde van deze weg is een begraafplaats uit de eerste eeuw bewaard gebleven met enige zeer eenvoudige graven, bedekt met gewone pan­nen.  Een van deze graven is het voorwerp geweest van bijzondere aandacht : zijn ligging wordt begrensd door een klein metselwerk, ook uit de 1ste eeuw; hier bovenop zijn de overblijfselen van een monumentaal geheel, daar opgericht in de 2de eeuw; dit alles is van de ernaast liggende necropolis afgescheiden door twee wat steviger mu­ren, waarvan de een, ook uit de 2de eeuw, rood geschilderd is en door beitelslagen ingehouwen op de plaats waar hij uitspringt boven het eerste metselwerk bij het graf.  Het graf zelf is leeg; in de nis die onderaan de rode muur is uitgehouwen, zijn een paar stukjes gebeente ontdekt (met fijne gouden en purperen draden) van een be­jaard man die geleefd moet hebben in de eerste eeuw van onze jaartelling.


 Hoe kunnen we nu,  met behulp zowel van de resultaten van de opgravingen, de schriftelijke getuigenis­sen als­ook de mondelinge overleveringen, de feiten reconstrueren ?  

Na zijn marteldood in het circus van Nero, wordt Petrus enkele meters verder begraven, op de plaats die "het Va­ticaan" genoemd wordt.  Al heel spoe­dig komen er andere graven bij : uit een gevoel van piëteit wenst men heel dicht bij Sint Petrus begraven te wor­den.  Om de schending van het vereerde graf te voorkomen, maakt men dan een sacrale zone, vooral noodza­kelijk geworden  wanneer in de 2de en 3de eeuw dit Vaticaanse kerkhof zich ontwikkelt tot openbare begraaf­plaats.  Wanneer in het midden van de 3de eeuw de vervolging de vrees oproept dat de christelijke graven zou­den ontwijd worden, wordt de relieken van Petrus (en ook die van Paulus) overge­bracht naar een andere christelijke begraaf­plaats, gelegen buiten de stad op een plaats die de "catacomben" werd genoemd; talrijke graffitigetuigen er nog van dat op deze plaats beide apostelen het voorwerp zijn geweest van een speciale verering (nl. in de ca­tacom­ben van Sebastianus).

 Na het tot stand komen van de vrede tussen Kerk en Staat laat keizer Constantijn een basiliek bouwen op het Vaticaan, precies op de plaats waar Petrus eerst begraven werd; een zeer vochtige plek met een tamelijk ster­ke terreinhelling.  Om het bouwwerk te funderen verricht men enorme graafwerken; zo worden de bestaande praalgraven van de top ontdaan en alle lege ruimte gevuld met steengruis en aarde.  Bij de wijding van de basiliek in 326 worden de relieken daar teruggebracht.

 Zelfs na deze overbrenging blijft de verering van Petrus in de catacomben bestaan; hier liet paus Dama­sus op het einde van de 4de eeuw het volgende opschrift aanbrengen : "Gij die onderzoek doet naar de namen van Pe­trus en Paulus, weet dat juist op deze plaats deze grote heiligen vroeger gerust hebben", enz...  Op het Va­ticaan volgen verschillende verbouwingen elkaar op, vooral onder de heilige paus Gregorius, aan het einde van de 6de eeuw.  Deze leggen getuigenis af van een voortdurende gehechtheid van de christenen aan deze vererens­waardi­ge plaats (men noemt haar de "memoria" of de "confessio" van de heilige Petrus, nl. herinnering of de belij­denis, nl. waar hij zijn bloedgetuigenis heeft gegeven).  In de 9de eeuw plunderen de Saracenen Rome en ook het graf van de apostel.  Het spoor van de relieken gaat verloren, behalve misschien van het hoofd (dit wordt volgens de overlevering vereerd in de Sint Jan van Lateranen).  De hoofdaltaren van de twee laatste basilieken van Sint Pie­ters, die van de 12de en de huidige van de 16de eeuw, evenals de vroegere constructies en verbouwingen zijn loodrecht boven het nederige graf van de eerste eeuw.  De experts stemmen duidelijk met elkaar overeen dat de plaats van het graf van de prins der apostelen nauwkeurig is gelokaliseerd; zij verschillen van mening maar tonen zich in het algemeen sceptisch over de identificatie van de stukjes gebeente die dicht bij het graf gevonden zijn.


5.2. "HIERIN LIGT PETRUS"


Het levenswerk van een Italiaanse vrouw.  Artikel uit Katholiek Nieuwsblad


55 jaar geleden, in juni 1939, geeft paus Pius XII een groep archeologen de opdracht om het graf van de heilige Petrus te onderzoeken. 10 jaar later, het onderzoek is dan afgerond, krijgt de archeologe Margheri­ta Guarducci toestemming om ter plekke nader onderzoek te doen, met name naar de grote hoeveelheid inscripties en graffiti die ontdekt zijn.  Weer 19 jaar later, in juni 1968, bij gelegenheid van de afkondiging van het Credo van het Volk Gods, in het jaar van de grote herdenking van de heiligen Petrus en Paulus, verklaart Paulus VI dat de relikwieën van de eerste paus gevonden zijn en herplaatst in zijn graf.


 Een dezer weken komt de archeologe Margherita Guarducci met een nieuw boek dat de balans van haar levenswerk opmaakt.  De titel van het boek luidt : "La reliquie di Pietri in Vaticano", "De relikwieën van Petrus in het Vaticaan".  In het boek worden voor de eerste keer foto's van de beenderen van Petrus getoond, gemaakt bij de opgravingen onder de Sint Pieter. Verder staan er in het boek onderzoeksresultaten die de echtheid van de stoffe­lijke resten van de apostel bewijzen.


 In haar nieuwe boek wil Margherita Guarducci de grote hoeveelheid documenten over het lichaam van Pe­trus en de uitzonderlijke foto's hiervan voor iedereen openbaar maken. Tot nu toe beschikten alleen deskundigen hierover.  Bovendien zijn er nieuwe argumenten voor de bewijsvoering van de echtheid van het skelet aan de al bestaande reeks toegevoegd.  Zo ontbraken bij de beenderen van Petrus de voeten.  Dit zou een bewijs zijn voor de vorm van de marteling, namelijk de kruisiging van Petrus aan zijn voeten, met zijn hoofd naar beneden.  Vol­gens een bepaalde traditie werd Petrus met het hoofd naar beneden gekruisigd omdat hij zich niet waardig achtte op dezelfde manier als Christus te sterven.  De overblijfselen van een van zijn handen zijn daarentegen helemaal goed bewaard gebleven.  Zij vertonen geen sporen van doorboring met een spijker zoals bij Jezus het geval was.  Volgens Guarducci is ook dat een bewijs dat Petrus niet op dezelfde manier als Christus gekruisigd is.  Deze en vele andere fascinerende details zullen in het boek te lezen zijn.  Onlangs verwoordde de onderzoekster de be­langrijkste en centrale stelling van het boek als volgt : "Mijn kan met absolute zekerheid stellen dat het graf in Rome het enige is, dat de stoffelijke resten bevat van een persoon die de Christus zelf heeft gekend, zijn woorden heeft gehoord en zijn wonderen heeft gezien."


 Het graf van Petrus onder de Sint-Pieters in Rome heeft al veel stof doen opwaaien.  Het onderzoek rond het graf lijkt op een verhaal zonder einde.  Eerst zijn er de opgravingen onder de belangrijkste basiliek van de christendom.  Vervolgens is er de uiteindelijke ontdekking van het oude graf van Petrus.  Aan de ene kant ontstaat dan de groeiende erkenning en de verbreiding van dit zo belangrijke inzicht, terwijl aan de andere kant de sceptici de authenticiteit van het graf van Petrus in twijfel trekken.  Bij de wetenschappers ontstaan er talloze discussies en controversen, zoals ze in de wereld van de wetenschap zelden uitblijven.  De belangrijkste vraag is niet of het graf nu wel of niet aan Petrus toebehoort.  De meeste wetenschappers zijn het erover eens dat daaraan niet valt te twijfelen.  De vraag die overeind is gebleven, is of de beenderen die Margherita Guarducci gevonden heeft, echt de stoffelijke resten zijn van de apostel Petrus.


 Om een antwoord op deze vraag te vinden moeten we ons terug in de tijd verplaatsen.  In de 1ste eeuw na de dood van Christus lijden de christenen onder grote vervolgingen.  Onder het schrikbewind van keizer Nero vinden vele christenen de dood in arena's.  Ook Petrus sterft hier de marteldood.  Hij wordt gekruisigd, niet ver van zijn graf in het Circus van keizer Nero.  In dit circus werden de doodsvonnissen tegen de christenen voltrok­ken.  Na zijn kruisdood wordt Petrus begraven bij de Vaticaanse heuvel.  Volgens de traditie bouwde reeds zijn tweede opvolger, Anacletus, een grafkapel voor hem.  Onder keizer Constantijn verrijst op die plek een machtige basiliek, zonder dat het graf van Petrus werd aangeraakt.  Dit zou voor de Romeinen uit die tijd heiligschennis hebben betekend.  Toen de basiliek in de 14de eeuw in verval raakte, besloot men na een korte restauratie uitein­delijk een nieuwe kerk te bouwen.  Deze kerk werd op 18 november 1626 door paus Urbanus VII geconsacreerd.  Het graf van Sint-Petrus bevond zich onder het altaar der Confessio, midden onder de koepel.  Door de eeuwen heen is het graf onaangeroerd gebleven, behalve tijdens de schending door de barbaren tijdens de volksverhui­zingen.


 Enkele eeuwen later, op 28 juni 1939, leidt Paus Pius XII het begin van het opgravingswerk in.  Hij geeft de opdracht het graf van Petrus te onderzoeken.  De opgravingen duurden van 1940 tot 1949.  Professor Guar­ducci begint pas met haar onderzoek nadat dit opgravingswerk beëindigd was.  Vier andere archeologen, Ghetti, pater Ferrua, Josi en de Duitse Pater Engelbert Kirschbaum, zoeken loodrecht onder het hoofdaltaar naar de plaats van het graf.  Niet tevergeefs.  Ze vinden de plaats van het graf.  Op 30 meter diepte komen de mannen voor een kleine muur met inscripties te staan, die sindsdien aangeduid wordt met de letter "G".

 Het werk van professor Guarducci vangt aan met deze inscripties van woorden en tekens.  In 1953 begint ze aan de moeizame ontcijfering van deze zeer oude graffiti.  Een jaar eerder heeft ze nadrukkelijk de toestem­ming van de paus gekregen om in de Vaticaanse grotten af te dalen en zich met het onderzoek bezig te houden.  Bij het onderzoek blijken twee griekse woorden van groot belang te zijn.  Op een muur zijn met grove letters de woorden "PETROS ENI" (hierbinnen is Petrus) ingekrast.  Ook de namen van Christus en Maria komen op de wand voor, naast andere vormen van de naam van Petrus.  Dit moet betekenen dat hier vroeger christen-pelgrims hun eerbied en tegelijkertijd hun aanwezigheid bekend hebben gemaakt, in de vaste overtuiging voor het graf van de discipel Petrus te staan.


 Een cruciale fase in het onderzoek breekt aan als de vier onderzoekers onderaan in de muur een kleine spleet ontdekken.  Met geweld maken de archeologen de spleet groter om in de holle ruimte daarachter te kunnen doorstoten.  Hier maakten de onderzoekers volgens Margherita Guarducci de grote fout, die het verdere werk en de identificatie van de beenderen veel moeilijker maakte.  De holle ruimte was namelijk een met marmer beklede grafnis.  Het daarvan afkomstige puin, dat de mannen eenvoudigweg weghaalden en zomaar achterlieten, be­stond uit zeer waardevol materiaal.  Gelukkig werden deze resten, waaronder zich ook beenderen bevonden, later ge­vonden door de Duitse prelaat Ludwig Kas.  Hij borg de resten op in een houten kist en zette deze in de buurt van de grafnis neer.


 Later vindt professor Guarducci de kist.  Zij stelt op het eerste gezicht vast wat haar collega's over het hoofd hadden gezien.  Het gaat hier om een belangrijke vondst. De kist bevat menselijke botten, aarde en mar­mersplinters, afkomstig uit de grond onder de muur.  Ook vindt ze oude Romeinse munten, die later gedateerd worden uit de 4de eeuw na Christus.  Ook van belang is de vondst van met gouddraad bewerkte weefselresten.

Pas in 1964 begint het onderzoek van deze vondst.  De uitkomst van het onderzoek is dat ongeveer de helft van het skelet behouden is gebleven.  De botten behoren toe aan een zeer robuust gebouwde man, die tus­sen de 60 en 70 jaar oud is geworden.  Waarschijnlijk is het lichaam bij de verbedding in de tijd van Constantijn in een met goud bewerkt purperen gewaad gehuld, als teken van bijzondere verering.  Dit verklaard ook de aanwe­zigheid van de munten die uit die tijd afkomstig zijn.


 De archeologe Margherita Guaducci, van huis uit hoogleraar in de epigrafie (de studies van inscripties), deed haar onderzoek naar de overblijfselen van Petrus tijdens het pontificaat van Pius XII, Johannes XXIII en Paulus VI.  In 1967 verschijnt Margherita Guarducci's eerste boek over haar werk en de relikwieën.  De reacties bleven niet uit.  Keer op keer moet Margherita stelling nemen om haar uitkomsten te verrechtvaardigen.  De inmid­dels internationaal vermaarde professor schrijft in 1975 het boek "Petrus, zijn dood, zijn graf - Kroniek van een ontdekking".  In zo'n dertig jaar tijd heeft ze in meer dan veertig publicaties bewezen, dat diep onder de Petruskerk in het Vaticaan daadwerkelijk de stoffelijke resten van de discipel Petrus liggen.


 Op 26 juni 1968 doet Paus Paulus VI de historische uitspraak voor de hele wereld dat de relikwieën van de heilige Petrus gevonden en weer op hun oude plaats onder het hoofdaltaar zijn teruggekeerd.  Dit maakt een einde aan een lange periode van onderzoek, waartoe paus Pius XII op 28 juni 1939 opdracht had gegeven.  De wetenschap bevestigt de juistheid van de religieuze overlevering en het sinds 1900 gekoesterde volksgeloof.  Met haar nieuwste boek kan de hoofdrolspeelster in deze geschiedenis ook zelf een punt achter haar werk zetten.  Op dit moment liggen de beenderen van de visser uit Galilea, na vele tussenstations, weer in alle rust en vrede op de plaats waar de eerste christenen hem na zijn kruisdood begraven hadden.  Boven het verzegelde graf van plexi­glas staan weer de woorden "PETROS ENI".  Ze herinneren aan de rustplaats van de apostel waarop de kerk let­terlijk en figuurlijk gebouwd is.


HOOFDSTUK  II  


DE CATACOMBEN



1.  WAT ZIJN DE CATACOMBEN ?

 Een catacombe is een ondergrondse begraafplaats, gebruikt in de eerste eeuwen van onze tijdrekening, gele­gen in de buitenwijken van de stad Rome.  De romeinse wet verbood begraafplaatsen binnen de stadsmuren.

De naam "catacumba" (= "bij het ravijn") komt van één begraafplaats langs de Via Appia, en werd op alle andere overgedragen wanneer deze rond 1600 herontdekt werden.

 De joodse gemeenschappen in Rome begroeven hun doden - zij verfoeiden crematie die bij de romeinen in gebruik was - en hadden ook hun eigen begraafplaatsen; zo bestaan er ook joodse catacomben.  De christenen volgden deze traditie.  Er zijn honderden kilometers catacomben in Rome.

In de catacombe vinden we :

1° toegangen en trappen;

2° grafkamers, waar sarcofagen konden geplaatst worden;

3° galerijen die vanuit de kamer vertrekken en vertakkingen hebben.  In de wanden bevinden zich de nis­sen waarin de doden begraven werden;

4° kleine kamers, die uitgeven op de galerij; hier soms grotere grafnissen en fresco's.  De gewone nissen waren oorspronkelijk afgesloten met marmer- of pannenplaat.


2.  ONTSTAAN VAN DE CATACOMBEN

 De eerste christenen te Rome waren niet talrijk of rijk genoeg om gronden te verwerven en uit te graven.  Zij deden beroep op medechristenen die een familiebegraafplaats bezaten.  In de catacombe van Domitilla wer­den de namen gevonden van de "Flavii", familieleden van keizer Domitianus, regerend van 81 tot 96; in de cata­combe van Priscilla, de naam van de familie "Achilii".

 De grafkamer van de familiebegraafplaats werd dan de moedercel, het vertrekpunt van een net van gale­rijen.  Deze gangen werden eerste gegraven op manshoogte, later naar beneden toe verder uitgegraven om meer grafnissen mogelijk te maken.  Later werden soms twee of meer verdiepingen van gangen onder elkaar gegraven.  De romeinse wet liet immers niet toe onder andermans eigendom te graven.  De "tuf"-grond was geschikt voor zulke uit­gravingen.


3.  CHRISTELIJKE DOMEINEN

 In de 3de eeuw, in periodes van tolerantie tegenover de christenen, werden door de Kerk ook collectief  domeinen verworven om de christelijke begraafplaatsen uit te bouwen (bv. paus Callixtus, 217-222).  Het hoge sterftecijfer van toen, bijzonder de kindersterfte, verklaart de uitgestrektheid van deze begraafplaatsen.


4. SCHUILPLAATSEN IN TIJDEN VAN VERVOLGING ?

  De catacomben hebben niet gediend als grote schuilplaatsen voor de christenen tijdens de vervolgingen.  Er be­stond immers een kadaster waarin de onderaardse begraafplaatsen geregistreerd waren.  Ze zouden dus vlug gevonden zijn.


NOOT BETREFFENDE DE CHRISTENVERVOLGINGEN IN ROME

- De eerste fase valt in de eerste en tweede eeuw : enkele heftige maar voorbijgaande uitbarstingen.  In 49 wor­den de joden verbannen uit Rome door keizer Claudius.  In 64 decreteert Nero een vervolging.

Keizer Trajanus (98-117) schrijft aan een goeverneur dat christenen alleen moeten vervolgd worden bij persoon­lijke aanklacht.

- Tweede fase in de 3de eeuw.  De gezagscrisis van het keizerrijk verdraagt geen enkele dissidente; de vergodde­lijking van de keizer botst met het christelijk geloof.

In deze periode worden algemene maatregelen tegen de christenen uitgevaardigd : door Septimus Se­verus in 202; door Decius in 250; door Diocletianus in 295.


5.  PLAATSEN  VAN GEBED ?

 In de catacomben kwamen de christenen bidden.  Het waren echter geen plaatsen voor de liturgische sa­menkom­sten.  Maar familieleden en bekenden kwamen bidden bij de graven.  De "graffiti" zijn woorden of tekenen die dit eenvoudig gebed uitdrukten.

In de 3de eeuw gaat de Kerk zich meer richten op het voorbeeld van de helden.  Op de graven wordt "MTP" (Griekse letters voor MARTUR, martelaar) aangeduid; er ontstaan bedevaarten.  Liturgie werd dan gevierd in de gebouwen boven de catacombe die eigendom waren van de christenen.



6. VERDERE GESCHIEDENIS VAN DE CATACOMBE.

- Na 313 blijven dit de vereerde begraafplaatsen van christenen en worden boven de martelaarsgraven "basilieken" gebouwd.  Met de invallen van de barbaren worden de catacomben verlaten en geplunderd.

- In de Middeleeuwen worden de relieken massaal overgebracht naar de kerken binnen de stad.  Meetal blijven nu alleen lege nissen over, met uitzondering in de Priscilla-catacombe.

- In de 16de eeuw, met de Contrareformatie en een missionair elan, herleeft de interesse voor "het ondergrondse Rome".  In de 17de en 18de eeuw zijn de catacomben opnieuw vergeten.

- In de 19de eeuw, onder Pius IX en met de archeoloog de Rossi, worden de catacomben definitief historisch be­langrijk.


7.  DE PRIMITIEVE CHRISTELIJKE KUNST IN DE CATACOMBEN

De heidense vormen en symbolen, in beelden, sarcofagen en muurschilderingen worden overgenomen, maar krij­gen een nieuwe spirituele inhoud.

De eerste christenen drukken hun Christusgeloof uit in symbolen :

7.1. Bestaande symbolen christelijk omgeduid :

- Vis : het griekse woord voor vis (ICHTUS) bevat de beginletters van : Jezus Christus, Gods Zoon, Red­der.

- Duif : Vrede aan Noach gebracht; belofte van nieuw leven.  Groet van de verrezen Jezus : "vrede zij u".

- Vogels : vreugde van de zielen in de hemel

-  Wijnranken : Eucharistie

- Dolfijn : Christus de Redder

- Anker : Hoop (HEBR.6,19 -20) : De hoop is het veilige en vaste anker van onze ziel. Zij dringt door binnen het heilig­dom, 20 waar Jezus voor ons als voorloper is binnengegaan).

- Seizoenen : lof van de Schepper; eeuwig leven

- Pauw : Onsterfelijkheid van de ziel

- Schapen rond melkbekken : Het Godswoord voor de gelovigen

- Lam : Christus, Lam Gods

- Orfeus : Christus trekt de mensen aan door zijn Woord

- Lijnvisser : Mensenvissers

- Herder : Jezus, de Goede Herder

- Vis, mand broden, wijnkruik : Eucharistie

7.2. Symbolische voorstellingen uit de Schrift :

(Een beperkte keuze die aanwijst waar de eerste christenen het meest van leefden)

7.2.1. OUD TESTAMENT

- Noach komt uit de ark : Christus' verrijzenis

- Offer van Abraham : Jezus' Kruisoffer; gehoorzaamheid en vertrouwen

- Mozes slaat op de rost : Genadegave

- Elia op de vurige wagen : Hemelvaart van Jezus / De zonnegod Helios : Christus, de Zon van de verrij­zenis

- Job : volharding in de hoop op heil en gerechtigheid

- Jona : Verrijzenis van Jezus

- Jonge mannen in de vuuroven :

- Daniël in de leeuwenkuil :

- Suzanna en de ouderlingen : geloof van het gebed en de genade

7.2.2. NIEUW TESTAMENT

- Drie wijzen (Epifanie) : universele manifestatie van Jezus' Godheid

- Doop van Christus : genade neemt erfzonde weg

- Bruiloft van Kana : Goddelijke macht van Jezus; Eucharistie

- Broodvermenigvuldiging : idem

- Jezus en de Samaritaanse : Jezus, Bron van leven

- Genezing van de vrouw met bloedvloeiing - van de lamme - van de blindgeborenen - Opwekking van Lazarus :  Jezus geneest, vergeeft zonden, schenkt eeuwig Leven.


VANAF ONGEVEER 250 na Chr. worden de onderwerpen die afgebeeld worden minder "symbolisch", maar een meer directe afbeelding van Christus, Maria, de heiligen, of van de overledenen zelf :

- Jezus, Leraar midden de apostelen

- Moedermaagd met Kind

- Petrus en Paulus (typische portretten)

- Oranje (biddende figuren)

- Banketten : Uitbeelding van begrafenismaaltijd én teken van de Eucharistie (Broodvermenigvuldiging).

- Verschillende beroepen

HOOFDSTUK III  


ROME EN DE (CHRISTELIJKE) KUNST



1. GESCHIEDENIS VAN HET ANTIEKE ROME    (500 voor Chr. tot 500 na Chr.)


VOORAF : De legendarische stichting van Rome in 753 :

Romulus en Remus, nakomelingen van Aeneas, tweeling van een Vestaalse maagd, spoelen aan op de Tiber aan de voet van de Palatijn.  Gevoed door een wolvin, dan opgevoed door een herder, stichten zij Rome op de plaats van hun redding.  Een andere versie (Uit Kath. Enc.) : tweelingbroeders, volgens de romeinse sage zonen van Mars en Rhea Silvia, dochter van Numitor.  Diens broer Amulius, die Numitor van de troon had gestoten, wilde de kinderen laten verdrinken, maar een wolvin redde ze.  Door de herder Faustulus grootgebracht, doodden zij Amu­lius.  Bij de stichting van de stad doodt Romulus Remus.


De stad is gebouwd op 7 heuvels : Aventijn, Palatijn, Capitool, Caelius; Esquilinus, Viminaal, Quirinaal (de Ja­ni­culusrug loopt omzeggens evenwijdig met de Tiber; de Pincio lag buiten het republikeinse Rome).


1.1. HET VERRE BEGIN

 De voorouders van "Rome" waren boeren en herders.  De eerste nederzetting (op de Palatijn) begon in de 10de eeuw v.C., vanuit de zorg van de "Latijnen" om zich te verdedigen tegen de volken aan de overkant van de Tiber.  Rond 750 v.C. nam deze nederzetting uitbreiding op de omliggende heuvels :

De Latijnen op de Palatijn, de Caelius, de Esquilinus.

De Sabijnen op de heuvels van Capitool, Quirinaal, Viminaal.

Het huidige FORUM ROMANUM was oorspronkelijk een moeras.

De basis van het TEMPELTJE VAN VESTA is de duidelijkste herinnering aan deze eerste periode.


1.2. DE ECHTE AANVANG

 In de 7de eeuw v.C. treedt Rome de "grote geschiedenis" binnen.

De ETRUSKEN, een volk ten Noorden van de Tiber, met grote militaire en technische ontwikkeling en een ver­fijnde cultuur, veroveren het gebied tot tegen Napels en maken van de romeinse heuvels hun centraal bastion.  Hun imperium gaat ten onder in de 6de eeuw v.C., maar had blijvende gevolgen voor de ontwikkeling van Rome.

De Etrusken maakten Rome tot een stad : eenheid van de verschillende volksstammen, grote werken van open­baar nut, drainering van het moeras dat centraal ligt (geboorte van het Forum), een nationale tempel op het Capi­tool, organisatie van administratieve wijken.

De Etrusken maken van de Latijnse boeren een volk van "organisatoren en soldaten" en geven aan het jonge Ro­me zijn eerste neigingen om te heersen over de omliggende stammen.

Een herinnering aan deze periode is de grote riool (Cloaca Maxima).


1.3. DE REPUBLIEK ROME (509 v.C.- ong. 44 v.C.)

In 509 worden de Etrusken verjaagd en is Rome onafhankelijk; een eeuw lang echter blijft er politieke verwarring en onzekerheid.

Rond 350 bereikt de republiek (res publica) een hoogtepunt van evenwicht in de innerlijke politieke organisatie tus­sen de macht van de Consul, de Senaat en de Volksvergadering.  Er heerst discipline en "deugd".

Stap voor stap maakt Rome zich meester van het Middellandse Zeegebied, door combinatie van diplomatie en militaire aktie.

Ostia, de zeehaven wordt gesticht.  In 146 is de Afrikaanse rivaal, Carthago, vernietigd en is Rome ook meester in Griekenland.

Vanaf 150 v.C. begint echter een crisis :

- de politieke instellingen zijn niet meer aangepast om een wereldrijk te besturen;

- een proletarische massa beroert het sociale leven in Rome;

- de invloed van de griekse cultuur en oosterse stromingen bederven de traditionele romeinse deugden en godsdienstigheid.

- Burgeroorlogen, complotten, militaire putchpogingen volgen elkaar op.

Maar de wereldverovering gaat verder, geleid door ambitieuze generaals o.m. in  Spanje en Gallië.

Julius Caesar probeert een nieuwe staatsvorm van persoonlijke machtsuitoefening, maar wordt vermoord in 44 v. Chr..

Octavianus-Augustus zal met voorzichtigheid het keizerschap realiseren.


Het FORUM is vanaf de 4de eeuw het centrum van het politieke leven geworden : volksvergadering, senaat, toe­spraken, inhalen van succesrijke legeraanvoerders ...  De vee-, groenten- en graanhandel is verplaatst naar de Ti­beroe­ver (FORUM BOARIUM).  Het uitzicht van de stad is tot ong. 100 v.C. sober gebleven.  geen grote luxe.  men bouwt met materialen van ter plaatse; marmer wordt slechts uitzonderlijk gebruikt.

Dit Rome is bijna helemaal verdwenen onder de praal van het latere keizerrijk.

Getuigen van deze periode zijn nog o.a. :

- de Regia : zetel van de hogepriester op het Forum

- huis van Livia op de Palatijn

- Tabularium : depot van archieven op de Capitool

- Tempels van de Largo Argentina

- vierkante tempel op het Forum Boarium


1.4.  HET KEIZERLIJKE ROME (ong. 44 v.C. tot 476 na C.)

 In de eerste en 2de eeuw na C. is het Romeinse Rijk in verdere opgang.  De "PAX ROMANA" wordt de ganse we­reld opgelegd.

Vanaf de 3de eeuw begint het verval :

- druk aan de grenzen

- uitholling van de keizerlijke macht (die door Diocletianus werd vergoddelijkt);

- morele decadentie.

In 410 valt Rome onder de slagen van Alarik.


Keizer Augustus (Octavianus) breidt de stad uit en verdeelt deze in 14 administratieve regio's.  Rome telt dan reeds ongeveer 1 miljoen inwoners, wonend in 1797 particuliere huizen (domus) en 42.602 huurkazernes (insulae).  Elk jaar worden 5.250 hectoliter koren ingevoerd uit Egypte en uit Afrika voor het onderhoud van de be­volking.

Er zijn publieke voorzieningen : urbanisatie, politie, waterbevoorrading (aquaduct), thermen (cultuurpaleizen), the­aters, voeselvoorziening en ook armenzorg.  In de periode van Caesar en Augustus werd aan 150.000 armen voedsel uitgedeeld.  MARKTEN VAN TRAJANUS (109-113).


De artistieke ontwikkeling kent ook 2 fasen :

Tot het einde van de 2de eeuw is de streving naar grootsheid en schittering van het marmer "geïnspireerd".

Daarna, naarmate de reële macht van de keizers en van het keizerrijk verzwakt, groeit de neiging naar het indrukwekkende, naar overdadige luxe, en verdwijnt de inspiratie van het kunstwerk.

Het zijn de monumenten van de keizersperiode die hoofdzakelijk het huidige antieke Rome uitmaken :

Het Forum Romanum,  de keizerlijke Forums, de triomfbogen (Titus, Septimus Severus, Constantijn), de thermen, het Colosseum, het Pantheon...



2.   HET ROME VAN DE PAUSEN    (500-1870)


Het Rome van de Pausen bestrijkt de lange periode waar de pausen ook wereldlijke vorsten waren van Rome en de Pauselijke Staten.

Na de ineenstorting van het Westromeinse keizerrijk in 476, had Italië zijn politieke eenheid verloren en heerste er overal wanorde.

Het christendom, sinds 313 in volle missionaire bloei, was de enige factor van eenheid, en als vanzelfsprekend richtte de romeinse bevolking zich tot de Paus, bisschop van Rome, om met gezag ook het "wereldlijke " in han­den te nemen.  De heilige stoel van Petrus wordt erfgenaam van het prestige van "de stad" Rome.


Na de schenking van de "pauselijke staten" door Pepijn de Korte (754), waren de Pausen ook wereldvorsten, die met het christelijk geloof ook cultuur en kunst wilden bevorderen.

Het christelijk geloof omvat immers de gehele mens.  "In de wereld maar niet van de wereld" : de christen moet zijn humane taak opnemen (wetenschap, kunst, politiek) maar mag daarvan niet zijn einddoel maken en er ook zijn innerlijke vrijheid niet aan verliezen.  Deze bekoringen hebben de kerkelijke gezagsdragers ook niet altijd we­ten te vermijden (klerikalisme, triomfalisme).

Toch moeten wij trachten de culturele prestaties van de Kerk te begrijpen in hun juiste oorspronkelijke bedoeling om "alles in Christus te recapituleren".


2.1. KUNST IN HET MIDDELEEUWSE ROME (5de tot 15de eeuw)

2.1.1. In de bouwkunst overheerst bijna uitsluitend de BASILIEK

- Basilieken uit de tijd van Constantijn zijn verdwenen

- Er zijn prachtige getuigenissen van basilieken uit de 5de eeuw :

S.Sabina, Maria Maggiore (= Maria de Meerdere), St.-Pieters-Banden...

- De basilieken uit de 7de en 8ste eeuw zijn minder groot gebouwd :

S.Maria in Cosmedin, S.Giordio in Velabro

- In de 12de eeuw opnieuw grotere monumentaler basilieken; toevoeging van "Kloosterpand" en van Campaniles.

- Vanaf de 6de eeuw leidt de liturgische ontwikkeling tot het afbakenen in de kerk van het priester­koor en de schola cantorum, door typische stenen muurtjes, die soms heel kunstig versierd zijn; je ziet die bv. in de :

S.Clemente, S.Sabina, S.Maria in Cosmedin...

- Cosmatenwerk : versiering van vloeren, zuilen, muurpanelen met kleurige marmers.  De naam is afkomstig van een familie (Cosmas) die generaties lang deze kunst beoefende.

2.1.2  Schilderkunst en MOZAÏEKEN


2.2. DE RENAISSANCE IN ROME  (15de-16de eeuw)


Waar Firenze vol is van de renaissancekunst, is deze in Rome veel minder aanwezig.

Elementen van de Renaissance, van de Contra-reformatie en de Barok vinden we dooreen in vele bouwwerken.

2.2.1.De Renaissanceschilders in het Vatikaan :

- Sixtijnse kapel : Pinturicchio, Botticelli, Perugino, Ghirlandaio, Signorelli e.a. (rond 1483)

Michel-Angelo : plafond 1512; Laatste oordeel 1541.

- Kamers van Raphaël 1508

- Kapel van Nikolaas V : versierd door Fra Angelico + leerlingen rond 1448

2.2.2.Renaissance-bouwkunst :

- Paleis van de Kanselarij : Bramante 1483-1511

- Paleis van Farnese (1514-1546) :

Sangallo, Michel-Angelo

- Paleis Spada

- San Pietro in Montorio : 1486

- Sint Pietersbasiliek (1506-1614 !) :

Bramante, Sangallo, Michel-Angelo, Della Porta, Maderna.


2.3. DE KUNST VAN DE CONTRA-REFORMATIE  (16de-17de eeuw)


"De religieuze kunst na het Concilie van Trente" (1545-1563)


2.3.1. Karakteristieken van die periode :

1° Vurigheid en wilskracht voor de verkondiging van de leer en de hervorming van het geestelijk leven.

- Nadruk op het gezag van de paus

- mystieke devotie

- martelaarsijver en missionering.


2° Kunst in dienst van de geloofsverdediging (apologie)

- Eerbied voor Gods huis (met het H.Sacrament in het centrum)

- Catechetische bekommernis (kerken geschikt voor massaprediking; decoratie om te on­derrich­ten.

- Het hart raken (nieuwe devoties)

- Antiprotestantisme


3° Geen geniale kunstenaars


2.3.2. Monumenten :

- Chiesa Nuova 1575-1605

- Oratorio dei Filippini Borromini 1637-1662

- S.Andrea della Valle 1521-1665

- S.Louis des Français 1518-1589

- Gesù  1568-1584

- Trinità dei Monti  1495-1585

- S.Jan (Giovanni) van Lateranen; kruisbeuk

- S.Pieters : voorgevel


2.4. BAROKKUNST IN ROME  (17de eeuw)


De barok beheerste de 17de eeuw en bepaalde het huidige uitzicht van Rome overwegend : gevels van kerken en paleizen, altaren en decoratie, fonteinen en pleinen.

De barokkunstenaars "moderniseerden" (helaas soms) de oude basilieken.


2.4.1. De geest van de barokkunst :

De barok is een uitdrukking van het "katholiek humanisme" : de heerlijkheid van het bovennatuurlijk hier­namaals, uitgedrukt met feestelijke natuurlijke realiteiten.

In de barokkunst herkennen we :

de zekerheid van het geloof en

de passie om te leven,

gepaard aan de ernst en

de eerbaarheid

- De katholieke leer als thema van kunstwerken :

- Drievuldigheid - Eucharistie - Onze Lieve Vrouw en de Heiligen in hun verheerlijking - de hemel komt de kerken binnen (plafondschilderingen !)

- Meer dan tot actie en boetvaardigheid roept de barokkunst op om de ogen ten hemel te richten (extases uitge­beeld).


2.4.2. BERNINI, meester van de officiële plechtigheden  1598-1680

Succesrijk architect, beeldhouwer, decorateur.  Enthousiast om de glorie van het pausdom uit te drukken en om Rome op te sieren.

- Baldakijn in St.-Pieters + boven graven van pausen

- St.-Pietersplein : colonnade; fonteinen van Piazza Navona en Tritone

- Beelden : extase van de Teresa v Avila - David - Apollo en Dafne ...

- Kerk S.Andrea del Quirinale


2.4.3. BORROMINI, revolutionair en eenzaam genie  1599-1667 : geboren in het huidige Zwitserland

Zijn werk wordt gekenmerkt door grote soberheid in bouwstijl; geen marmers, wel verfijnde vormen en lij­nen :

- Oratorio der Filippini

- Beuken in S. Jan van Lateranen

- San Carlo alle Quattre Fontane

- San Agnese

Hij volgt de officiële regels niet; zijn werk is zeer gevarieerd en getuigt ook wel van een zekere gespan­nenheid van zijn temperament.


 


Hertikt en wat herschikt in Juni 1994

Ben Van Vossel CSsR





-----------------------------



INHOUDSTAFEL



EEN TOCHT NAAR DE OORSPRONG        2




HOOFDSTUK I  DE AANWEZIGHEID VAN PETRUS IN ROME    3


1. DE OUDSTE GETUIGENISSEN OVER PETRUS'VERBLIJF TE ROME   3

2.  DE OUDSTE CHRISTENGEMEENSCHAP TE ROME     3

2.1 OUDSTE GETUIGENISSEN OVER DE ROMEINSE KERK    3

2.2. CHRISTENVERVOLGINGEN         3

3. DE KERK WAAR MEN NAAR OPZIET       5

4. BISSCHOP CLEMENS          5

5. DE OPGRAVINGEN IN HET VATICAAN BEVESTIGEN PETRUS' VERBLIJF TE ROME 6

5.1 EEN EERSTE KORT RELAAS OVER DIE OPGRAVINGEN IN HET VATICAAN  6

5.2. "HIERIN LIGT PETRUS"         7


HOOFDSTUK  II  DE CATACOMBEN        9


1.  WAT ZIJN DE CATACOMBEN ?        9

2.  ONTSTAAN VAN DE CATACOMBEN       9

3.  CHRISTELIJKE DOMEINEN         9

4. SCHUILPLAATSEN IN TIJDEN VAN VERVOLGING ?     9

NOOT BETREFFENDE DE CHRISTENVERVOLGINGEN IN ROME   9

5.  PLAATSEN  VAN GEBED ?         9

6. VERDERE GESCHIEDENIS VAN DE CATACOMBEN     10

7.  DE PRIMITIEVE CHRISTELIJKE KUNST IN DE CATACOMBEN    10

7.1. BESTAANDE SYMBOLEN CHRISTELIJK OMGEDUID     10

7.2. SYMBOLISCHE VOORSTELLINGEN UIT DE SCHRIFT    10

7.2.1. OUD TESTAMENT          10

7.2.2. NIEUW TESTAMENT         10


HOOFDSTUK III  ROME EN DE (CHRISTELIJKE) KUNST     11


1. GESCHIEDENIS VAN HET ANTIEKE ROME    (500 voor Chr. tot 500 na Chr.)  11

1.1. HET VERRE BEGIN          11

1.2. DE ECHTE AANVANG          11

1.3. DE REPUBLIEK ROME (509 v.C.- ong. 44 v.C.)     

11.4.  HET KEIZERLIJKE ROME (ong. 44 v.C. tot 476 na C.)    12

2.   HET ROME VAN DE PAUSEN    (500-1870)      12

2.1. KUNST IN HET MIDDELEEUWSE ROME (5de tot 15de eeuw)   13

2.1.1. In de bouwkunst overheerst bijna uitsluitend de BASILIEK   13

2.1.2  Schilderkunst en MOZAÏEKEN        13

2.2. DE RENAISSANCE IN ROME  (15de-16de eeuw)      13

2.2.1.De Renaissanceschilders in het Vatikaan       13

2.2.2.Renaissancebouwkunst          13

2.3. DE KUNST VAN DE CONTRA-REFORMATIE  (16de-17de eeuw)    13

2.3.1. Karakteristieken van die periode        13

2.3.2. Monumenten           13

2.4. BAROKKUNST IN ROME  (17de eeuw)       14

2.4.1. De geest van de barokkunst        14

2.4.2. BERNINI   1598-1680         14

2.4.3. BORROMINI 1599-1667         14


Inhoudstafel            15